= buik.
Wetenschappelijk term voor de buik bij gewervelde dieren, en het achterlijf bij ➛insecten en ➛kreeftachtigen.
Bij insecten bevat dit organen voor spijsvertering, ➛ademhaling en ➛voortplanting. Bij veel insecten maakt het abdomen een pulserende beweging voor de ademhaling via de ➛tracheeën, een stelsel van buisjes waardoor lucht in en uit het lichaam wordt gepompt.
Bij kreeftachtigen is het abdomen onderverdeeld in pleons, en zijn voorzien van pleopoden of zwempoten. Bij kreeftachtigen zitten de voorzieningen voor spijsvertering, ademhaling, etc. in de ➛thorax.
= als een brasem.
Klein geslacht van karperzalmen met 2 soorten uit de familie van de ➛Anostomidae.
Kopstaanders met een ongebruikelijk hoog gevormd lichaam en een vanaf de borstvinnen afwijkende bouw, afkomstig uit Zuid-Amerika. Beide soorten lijken erg op elkaar.
Langgerekte vissen met toch een hoge rug, zijdelings sterk samengedrukt. De buiklijn is veel minder gewelfd. De kop gaat met een inwaartse knik in de rug over en is daardoor spits. Ook de typisch neerwaartse houding is bij deze kopstaanders gewoon. De vinnen zijn relatief klein; een vetvin ontbreekt niet. Vrouwen zijn wat steviger geproportioneerd.
Houdt deze vissen bij voorkeur in een groep, eventueel met andere, niet te kleine soorten. Volwassen dieren kunnen onderling erg onverdraagzaam zijn. Vissen met lange vinnen of sprieten kunnen belaagd worden. De inrichting vraagt weinig bijzonders, maar wat dekking in de vorm van stevige planten wordt gewaardeerd; zachte planten en algen worden gegeten. Als voedsel is dan ook een mix van ➛plantaardige en ➛dierlijke kost nodig, waarin ze niet kieskeurig zijn. Daarom makkelijk te wennen aan allerlei soorten voedsel.
Steindachner 1878
Endemisch in de rio Magdalena in het westen van Colombia.
Buiklijn vrij rond. A 13-14. Tekening als bij A. hypselonotus; vijfde band soms met onderbreking.
Lengte tot 14 cm.
Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.
Nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Günther 1868
Dwarsstreepkopstaander, brasemzalm
Groot verspreidingsgebied in de rivieren Orinoco, Amazone en Paraguay in de bovenste helft van Zuid-Amerika, met Paraguay als zuidelijkste punt, in een veelheid aan watertypes.
Buiklijn minder rond dan bij A. eques. A 10-12. Zilverwitte grondkleur, naar de rug bruiner. Acht regelmatig geplaatste, brede dwarsbanden die iets naar voren hellen. De derde band komt tot de zijlijn. Aan één of beide zijden van deze banden een lichtere, soms blauwige 'schaduw'-band. Rug-, aars-, vet- en buikvinnen meegekleurd aan de basis; staart kleurloos.
Lengte tot 14 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht en de familie.
Nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 20 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Nog vaak te vinden onder het synoniem A. microcephalus.
Kopen: ok.