= met omhullende vleugels.
Kevers, torren
Grootste orde van insecten uit de klasse van de ➛Insecta, met een stevig gepantserd lichaam, die wereldwijd uitsluitend op land of in zoet water voorkomen. Het aantal soorten loopt mogelijk in de miljoenen.
De pantsering wordt gevormd door een steviger lichaam van ➛chitine dan bij andere insecten. Ondanks de pantsering kunnen veel kevers toch nog redelijk vliegen: het bovenste, tot dekschilden vergroeide vleugelpaar wordt dan uitgezet, waarna het opgevouwen tweede paar uitklapt. Ook kop en borststuk (➛thorax) zijn van een stevige laag chitine voorzien. Tussen de thorax en de dekschilden is vaak een driehoekig stuk chitine te zien dat scrutellum wordt genoemd.
Kevers beschikken over krachtige poten, die wat betreft vorm en lengte op hun levensstijl zijn aangepast.
De meeste kevers eten plantaardig voedsel, maar ook vlees-, aas-, schimmel- en houteters komen voor.
Bij het vangen van levend voer kunnen waterkevers als bijvangst in het ➛schepnet belanden. Geen enkele kever is geschikt als voer; daarvoor zijn de pantsers van deze insecten te sterk. Voor sommige kevers kunnen víssen juist een prooi zijn, maar ook een bedreiging: in dat geval beschikken sommige soorten over dodelijke afweer. Houdt kevers daarom bij voorkeur uit het aquarium.
Waterkevers komen voor in de families van de ➛Dytiscidae, ➛Gyrinidae, ➛Haliplidae, ➛Hydraenidae, Hygrobiidae, ➛Hydrophilidae en Noteriidae.
= kleefbuis.
Springstaarten
Klasse van zespotige dieren uit de stam van de ➛Arthropoda, die niet tot de insecten worden gerekend en dichter bij de kreeftachtigen staan. Vele duizenden soorten zijn bekend. De klasse is kosmopolitisch die zowel in de tropen als in arctisch gebied voorkomt.
Het lichaam bestaat uit een kop en een ➛abdomen. De eerste is voorzien van ogen, voelsprieten en inwendige monddelen, het tweede van poten, het zogeheten collofoor, een buisvormig lichaamsdeel om zich mee aan de ondergrond vast te zetten en waaraan de klasse de naam ontleent, en een gevorkte, onder het abdomen gevouwen staart of furcula, waar de Nederlandse naam naar verwijst. Daarmee kunnen bij gevaar flinke sprongen mee worden gemaakt. Springstaarten zijn ruwweg op te delen in bolvormige en langwerpige soorten, de bolvormige hebben een kogelvormig abdomen en een verticale paardenkop, de langwerpige zien er uit als een larve, met een ronde, platte kop. Ze variëren in grootte tussen de 0,2 en 6 mm, de meeste zijn slechts enkele mm lang.
Deze dieren behoren tot de opruimers in de natuur, in de ecologie reducenten genoemd. Deze leven in grote aantallen, soms enkele duizenden per vierkante meter, tussen organisch afval op de bodem, vaak tussen mos, zolang het maar vochtig is. Ook nabij water komen soorten voor, zo legt de soort Sminthurides aquaticus eieren in gemaakte gaatjes in kroos.
Springstaarten vormen een prima voedsel voor vissen die aan de wateroppervlakte leven, zoals bijlzalmen, halfsnavelbekken en spatzalmen. De soort Sinella curviseta wordt voor terrariumdieren commercieel gekweekt.
Zelf kweken kan ook. Vul een kort stuk van een brede buis, bijvoorbeeld PVC, of een plastic pot zonder bodem, met een laagje donkere gips van 2 tot 3 cm. Zet dit, eenmaal droog, op een schotel. Neem een deksel en voorzie dit van gaatjes, gaas, of een gat met een prop watten. Een doorzichtig deksel is handig. Breng een entportie springstaarten aan, samen met voedsel. Dit kan van alles zijn: gistkorrels, vlokkenvoer, hondenbrokken, etc. Houdt de kweek licht vochtig door wat vocht op de schotel te gieten: de gips zuigt zich vol, maar wordt nooit kletsnat. Schimmel zal niet ontstaan: ook dat wordt gegeten. Zet bij voorkeur een tweede kweek op, mocht er met de eerste iets misgaan. Voor een hogere opbrengst kunnen nog extra kweken worden opgezet.
Het voordeel van gips blijkt bij het voeren, omdat er geen voedingsbodem in het water kan vallen. Houdt de kweek schuin boven het aquarium en blaas met een slang of buisje de springstaarten uit de kweekbak.