HippurisHisonotus aky

Híppuris

= paardenstaart.

Klein geslacht van moerasplanten met 6 soorten uit de familie van de ➛Plantaginaceae.

Opgaande planten met in kransen staande, naaldvormige bladeren, groeiend vanuit een wortelstok. Stengels dik en hol. Voor het merendeel ongeschikt voor aquariumgebruik, de vijver is meer geschikt. Alleen de lidsteng is enigszins geschikt.

vulgáris

Linneaus 1753

Lidsteng

Inheems in Europa, West-Azië, Noord-Amerika, Groenland en Australië, in redelijk voedselrijk, zoet of licht brak water met weinig stroming, met een voorkeur voor kleigrond. In snel stromend water kunnen de planten lange, niet bloeiende stengels vormen. In België en Nederland algemeen.

Groeit als bij het geslacht vermeld. Bladeren in kransen van 12. Bladeren onder water minder stevig, breder en langer. Geelgroen.

Hoogte tot 1,5 m, breedte tot 7 cm.

Weinig eisende planten, die evenwel sterk wortelen en met de toppen door het oppervlak heen willen breken, reden om de plant geregeld terug te snoeien. Vraagt redelijk tot veel licht; plantenvoeding versnelt de groei. Niet te warm.

Vermeerdert zich via de wortelstok en door afgebroken stukjes.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 10 tot 22° C

pH: 5-8   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Hirudínea

= naar de latijnse naam.

Bloedzuigers

Wormachtige parasieten uit de stam van de ➛Annelida, met een zuignap aan de brede achterzijde en een ronde, getande zuigmond in de smallere kop.

Hirudinea
Enkele bloedzuigers.
Met de laatste wordt de huid van een gastdier doorboord, met de bedoeling bloed af te tappen voor voeding.

In Nederland leven meerdere soorten bloedzuigers, waarvan vooral de medicinale bloedzuiger bekend is. Niet alle bloedzuigers drinken bloed. Zo eet de onechte paardenbloedzuiger, Limnatis nilotica, slakken en aas, en clepsines slakken, mossels en wormen. Een beet van een bloedzuiger duurt niet lang. Net als een steekmug is de bloedzuiger na zo'n 20, soms tot 60 minuten vol en laat dan los.

Bloedzuigers komen in aquaria zelden voor. Soms komen ze mee met levend voer, anders via nieuwe planten of, uiterst onwaarschijnlijk, met vissen. Op grote vissen vormt een enkele bloedzuiger geen ernstig probleem. Op kleinere vissen zijn ze dat mogelijk wel, zeker als de vele ontstane wonden door de schimmel ➛Saprolegnia worden aangetast. Ook kunnen bloedzuigers in een uitzonderlijk geval de flagellaat Trypanosoma, die de slaapziekte veroorzaakt, in de bloedbaan brengen.

Bloedzuigers verwijderen is in de regel niet moeilijk en kan met een stompe pincet. Als deze erg vast zitten, kan de vis gedurende een kwartier in een 2,5% oplossing (25 g/l) met keukenzout worden gebracht.

Mochten er bloedzuigers met het levend voer meekomen, dan is het genoeg een deel van de emmer te verduisteren. De lichtschuwe bloedzuigers zullen zich daar op de wand vastzetten, waarna de emmer in een andere kan worden overgegoten, waarbij de bloedzuigers aan de wand blijven zitten.

Hisonótus

= (mogelijk) vlakke rug.

Geslacht van meervallen met ruim 30 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.

Kleine vissen die sterk lijken op ➛Otocinclus, zowel wat betreft vorm als grootte. Langwerpige vissen met een spitse snuit, waaronder een wat naar achteren staande zuigmond. Alleen richting de staartwortel zijdelings samengedrukt. De kop is van boven afgeplat en vrij breed. De staartvin is in verhouding met lichaam en overige vinnen groot en heeft een ondiepe liervorm. De huid is geheel met korte ➛odontoden bezet.

Dieren uit kleine, snelstromende beken met helder en zuurstofrijk water, meestal vrij koel. Op plantenbladeren en takken zijn ze geregeld in rusthouding te vinden. Ook schrapen ze ➛aufwuchs daar vanaf, hun voornaamste voedselbron.

Rustige dieren, die onderling af en toe slechts lichte onenigheid hebben. Vermijd al te drukke medebewoners om schuwheid te voorkomen. Zorg voor ➛stroming, ook om het zuurstofgehalte op orde te houden. Een goede ➛filtering houdt daarbij de belasting met afvalstoffen laag. Zorg altijd voor wat grootbladige planten, welke als rustplaats kunnen dienen. Het koel houden van het water kan in de zomermaanden problemen geven.

Indien algen ontbreken, kan het gebruikelijke ➛plantaardige voedsel worden gegeven. Ook met voedertabletten voor garnalen kan af en toe worden afgewisseld.

Enkele soorten zijn nagekweekt. Vaak betreft het ➛vrijleggers zonder vorm van broedzorg, soms zijn de weinige eieren kleverig en worden (per stuk) vastgehecht. Deze komen binnen 4 dagen uit, waarna de jongen na 2 dagen vrij zwemmen. Jongen zijn zeer klein en vragen het fijnste ➛jongbroedvoer.

Soorten worden zelden aangeboden.

aky

Azpelicueta, Casciotta, Almirón & Koerber 2004

Afkomstig uit noordelijk Argentinië in de Yabotí-Guazú rivier, een zijrivier van de Rio Uruguay in de provincie Misiones. Mogelijk ook in Uruguay.

Vorm als beschreven bij het geslacht. Kleur beigebruin, met donkerder bruine, kleine, langwerpige vlekjes, die ook op de vinnen zichtbaar zijn. Zijn de dieren in goede doen, dan ontwikkelt zich op de bovenste helft een iriserende, smaragdgroene laag. Ogen roodbruin. Vrouwen groter en sterker groen gekleurd, mannen meer gevlekt.

Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 35 mm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving. Eieren worden op plantenbladeren afgezet. Een moeilijkheid is het niet te hoog op laten lopen van de temperatuur.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 18 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 8-12   fH: 14-21   ppm: 130-200

Geen IUCN status.