Dragers van de beschrijving van een ➛erfelijke lichaamseigenschap, in de vorm van een stukje ➛DNA. Van elk gen zijn twee exemplaren aanwezig, die verschillende beschrijvingen bevatten, zoals bijvoorbeeld haarkleur. Genen kunnen ➛dominant (A) of ➛recessief (a) zijn: zijn beide genen recessief (aa), dan bepaalt deze de eigenschap haarkleur, anders doet een dominant gen (AA of Aa) dat. Een dominante eigenschap is dientengevolge overheersend aanwezig binnen een groep organismen, zoals te zien in het vierkant van Punnett bij twee heterozygote (Aa en Aa) ouders:
Ouder: | A | a |
---|---|---|
A | AA | Aa |
a | Aa | aa |
Ouder: | A | a |
---|---|---|
a | Aa | aa |
a | Aa | aa |
Ouder: | a | a |
---|---|---|
a | aa | aa |
a | aa | aa |
Totaal aan ➛erfelijke eigenschappen, vastgelegd in ➛genen, van een groep organismen.
Om bij de kweek of het in stand houden van een soort degeneratie tegen te gaan is een vrij groot aantal dieren nodig. De variatie daaronder is liefst zo breed mogelijke, waarbij ook vele passieve eigenschappen zich 'aan boord' bevinden. Door onderlinge paringen worden deze erfelijke factoren weer opnieuw gecombineerd, en kunnen zwakke erfelijke eigenschappen van de ouders verdwenen zijn bij een nakomeling. In een te kleine groep is de kans groter dat een gen met een gunstiger eigenschap ontbreekt.
Geslachtskenmerk bij sommige vissen, in de vorm van een kleine, buisvormige uitstulping net achter de anus. ➛Eieren en ➛sperma worden hierdoor uitgestoten tijdens de ➛paring.
Aanwezigheid of de vorm ervan kan een hulpmiddel zijn bij het bepalen van het ➛geslachtsonderscheid.