Op ➛diffusie berustende manier van ➛ademhalen bij veel in water levende ➛geleedpotigen.
Veel waterinsecten, zoals waterkevers en wantsen, maar ook de ➛waterspin, dragen om een deel van het lichaam een luchtlaag, die geregeld wordt bijgevuld aan het wateroppervlak. Behalve op die manier bijvullen vindt door diffusie ook gasuitwisseling plaats, doordat de ➛zuurstof in de bel door de drager wordt verbruikt. Door de onderdruk verplaatst zuurstof in het omringende water zich in de luchtbel. De uitgeademde CO₂ verhóógt de druk juist, waardoor dat gas vanuit de bel het water in diffundeert. Aldus krijgt de bel de eigenschappen van een ademhalingsorgaan, waardoor minder vaak een tochtje naar het oppervlak nodig is.
G
= kleine larve.
Geslacht van zoetwaterslakken uit de familie van de poelslakken of ➛Lymnaeidae met ruim 15 soorten.
De enige in Nederland en België algemeen voorkomende soort is G. truncatula, de leverbotslak. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied is Europa en noordelijk West Azië, maar door onbedoelde introducties elders in de wereld verspreid en als kosmopoliet te beschouwen.
Deze tot 10, zelden 15 mm grote slak heeft een regelmatig, rechtsgewonden, doorzichtig bruin huis met bolle windingen met een ovale opening. Het lichaam is transparant grijs, bij de kop meer bruin, met lichtere en donkerder grijze stipjes. De tasters zijn kort en breed driehoekig, met aan de binnenkant een lichtgevoelige zwarte vlek. De kop vormt een brede, in het midden gespleten lip.
De leverbotslak draagt deze naam vanwege de rol die deze speelt als tussengastheer voor de leverbot, Fasciola hepatica, een parasitaire zuigworm uit de klasse van de ➛Trematoda. Eindgastheer is altijd een zoogdier, waarvan de galbuis nabij de lever wordt aangetast. Meestal worden schapen getroffen, maar ook andere zoogdieren, waaronder mensen, kunnen slachtoffer worden van een ➛infectie van deze leverbotziekte.
= naar het Cubaanse 'gambusino': niets.
Geslacht van tandkarpers met ruim 40 soorten uit de familie van de ➛Poeciliidae.
Vrij groot geslacht van kleine levendbarenden die voornamelijk in langzaam stromend zoet water leven, al komen ook soorten voor in brak en zout water. Het verspreidingsgebied bestrijkt de zuidoostelijke staten van Noord-Amerika tot in Colombia in Zuid-Amerika, met de grootste soortenrijkdom in Texas, Mexico en de Antillen. Ook op de Bahama's komen enkele soorten voor.
Gestrekte vissen met een rond lichaam en een spitse kop, waarin een bovenstandige, brede bek. Door het oog loopt een min of meer vertikale oogstreep, maar deze is niet altijd duidelijk. De dieren zijn meestal vrijwel doorschijnend. De schubben hebben een zwarte rand en vormen samen een nettekening. Vrouwen hebben duidelijk een forsere buik en zijn doorgaans groter dan mannen, en vertonen vaak een zwarte anaalvlek. De rugvin staat net iets achter de vrij ver naar achteren staande aarsvin, welke bij de mannen is vergroeid tot het voor de familie gebruikelijke ➛gonopodium. De staart is afgerond met vaak nog net zichtbare hoeken. Alle vinnen zijn geheel of grotendeels helder doorschijnend, in het laatste geval met een patroon van zwarte stipjes. Sommige soorten zijn lastig van elkaar te onderscheiden.
Over het algemeen zeer eenvoudig te houden en levendige vissen met een voorkeur voor de middelste en bovenste waterlagen. Niet altijd vreedzaam en kunnen erg agressief zijn naar andere soorten. Met name lange vinnen kunnen worden aangevreten. Het aanpassingsvermogen is doorgaans erg groot. De dieren accepteren alle voedsel, zolang dit niet te groot is. Ook ➛algen worden gegeten.
Te houden in vrij kleine aquaria. Aan de watersamenstelling worden weinig eisen gesteld, wat de dieren makkelijke beginnersvissen maakt. Beplant het aquarium echter goed, aangezien onderling wel agressiviteit kan voorkomen. Ook voor de kweek is dit aan te raden, zodat de pasgeboren jongen kunnen schuilen voor de ouders. Overigens bleek uit een natuurstudie dat de maaginhoud na bevallen voor 50% uit algen en 30% ➛detritus bestond en slechts voor 20% uit dierlijk voedsel; mogelijk om het eten van de eigen jongen te voorkomen.
De kweek zelf is doorgaans gemakkelijk, al kan het opkweken van de soms gevoelige jongen problemen geven. De opbrengst is met 15 tot 30 jongen per worp vrij laag, maar de jongen groeien snel.
Baird & Girard 1853
Muskietenvis
Oorspronkelijk verspreidingsgebied Mexico en de zuidelijke staten van Noord-Amerika. Door uitzetten als malariabestrijder wereldwijd te vinden.
Uiterlijk beschreven onder het geslacht. Metalig grijs tot geelgrijs, soms met de typische anaalvlek. Vinnen transparant.
Lengte ♀ tot 7,5 cm, ♂ tot 40 mm.
De verderop aangegeven temperatuur is een optimum, de vissen zijn zeer tolerant en verdragen tot 42° C.
Kweek als bij het geslacht beschreven. De draagtijd bedraagt ruim drie weken. Jongen zijn erg gevoelig, wat de kweek bemoeilijkt.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 18 tot 27° C
pH: 6-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
Kopen: ok.