CopellaCopella nattereri

Copélla

= kleine Copeina.

Klein geslacht van karperzalmen met 9 soorten uit de familie van de ➛Lebiasinidae.

Slanke, langgerekte vissen uit het ➛Amazonegebied, zijdelings weinig afgevlakt. Vele soorten zijn na nader onderzoek overgebracht van het geslacht ➛Copeina. Kop spits, met een kleine, eindstandige bek. Rug- aars- en buikvinnen ver naar achteren staand. De gevorkte staart heeft een langere bovenste lob. Grote schubben. Vrouwen zijn doorgaans eenvoudiger van kleur dan mannen.

Vreedzame dieren, vaak zeer geschikt voor het ➛gezelschapsaquarium. Een dichte beplanting kan voor schuilgelegenheid zorgen, onderling kunnen dieren de nodige onenigheid vertonen. Dek het aquarium goed af, de dieren springen uitstekend. ➛Drijfplanten kunnen al te fel licht temperen en ook een donkere ➛bodem met bijvoorbeeld ➛herfstbladeren kan daartoe bijdragen.

Als voedsel kan niet al te groot voedsel worden gegeven van dierlijke aard, zoals ➛muggenlarven, kleine kreeftachtigen of kleine insecten. ook ➛diepvries- en ➛droogvoer worden gegeten.

Kweken is bij veel soorten niet moeilijk, al zijn er die hoge eisen aan de ➛waterkwaliteit stellen. Voer de temperatuur op naar het maximum. Eieren worden op een breed plantenblad of tussen planten afgezet, de spatzalm legt ze zelfs boven water. Verrassend is dat de man vervolgens aan ➛broedzorg doet door de eieren te bewaken tot deze uitkomen. Nadien is het zaak de ouders te verwijderen, deze eten de jongen. De zeer kleine jongen hebben, zodra ze vrij zwemmen, zeer fijn voedsel nodig, zoals ➛infusoriën, bijvoorbeeld ➛Paramecium. Na enkele weken kan op Artemia of ➛azijnaaltjes worden overgegaan.

méinkeni

Zarske & Géry 2006

Komt zowel voor in de Rio Negro als de Orinoco en het verbindende Casiquiare kanaal.

Lichaam als beschreven bij het geslacht. Grondkleur zilverachtig grijswit of goudgeel, met vijf lijnen van donkerrode stippen over de lengte. Vinnen transparant met wat rood in de ongepaarde vinnen. Mannen zijn groter, hebben langere vinnen en zijn intenser van kleur.

Copella meinkeni
Copella meinkeni

Lengte ♀ tot 35 mm, ♂ tot 45 mm.

Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.

De kweek is mogelijk, eieren worden op een groot blad of tussen planten afgezet en door de man bewaakt tot ze na maximaal drie dagen uitkomen.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 4-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Geen IUCN status.

náttereri

Steindachner 1876

Wijd verspreid in de bovenloop van de Amazone in Peru en Brazilië, in beschaduwde beken en overstroomd gebied met door ➛tannines bruin getint water.

Copella nattereri
Copella nattereri. © ➛G. Blank

Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Beigewit getint met een scherp afgebakende groenig grijze rug. Net onder het midden loopt een groenzwarte, brede, gebrokkelde lengteband met aan de bovenkant een rij rode vlekjes, op de staartwortel nog een rode vlek er onder. Op de staartlobben vloeit het rood dun uit. Op de rugvin een donkerbruine vlek. Vrouwen zijn kleiner en eenvoudiger gekleurd.

Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 5 cm.

Verzorging en gedrag als bij de geslachtsbeschrijving. Schuwer dan de andere soorten en daardoor alleen geschikt voor rustige medebewoners.

Kweekt lastiger, afwisselend voer en zacht, zuur water zijn noodzakelijk. Beide dieren gaan na het elkaar najagen dicht tegen elkaar liggen op een groot plantenblad en zetten tot 300 eieren af. Na ongeveer anderhalve dag komen deze uit, waarna de jongen nog tot twee dagen op de ➛dooierzak teren, hangend aan ruiten en voorwerpen nabij het oppervlak.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 4-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Geen IUCN status.