= zaagje.
Klein geslacht van karperzalmen met 3 soorten uit de familie van de ➛Characidae.
De enige soort die in de aquariumwereld al vele decennia bekend is is P. maxillaris. Een zeer populaire vis die in grote hoeveelheden uit grote kwekerijen in Azië en Europa komt, ➛wildvang is zeldzaam.
Ulrey 1894
Afkomstig uit Zuid-Amerika, langs de kust van Venezuela tot noordelijk Brazilië. In het droge seizoen in kleine rivieren, tijdens de moesson in ondergelopen velden, meestal in grote ➛scholen.
Typische karperzalmen met een lepelvormig lichaam, een kleine, wat stompe kop met een bovenstandige bek. Vrijwel doorzichtig, grijsbruin gekleurd. Aarsvin lang, van de buik tot aan de staart, met verlengde voorste vinstralen. Vinnen afgerond. rug-, aars- en buikvinnen aan de basis geel en met een witte punt, daartussen zwart; staart helderrood, evenals de kleine vetvin. Vrouwen wat groter en duidelijk steviger van bouw, mannen kleurrijker.
Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 35 mm.
Vreedzame, weinig eisende en sterke vissen, zeer levendig. Bij voorkeur in een school van ten minste acht dieren te houden. Houdt bij de inrichting voldoende zwemruimte open tussen de planten. Weinig kieskeurig met voedsel, ook droogvoer wordt gegeten. Voor de kweek kan beter ➛levend of ➛diepvriesvoer worden gegeven.
De kweek is niet heel moeilijk en verloopt als beschreven bij de familie. Zacht water geeft betere resultaten. Zeer productieve soort die tot 500 eieren tussen fijnbladig groen afzet, die na 2 tot 3 dagen uitkomen. De zeer kleine jongen hebben het allerfijnste ➛jongbroedvoer nodig.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
De soort is lang bekend geweest als P. riddlei.
Kopen: ok.
= afgeleid van Pristolepis.
Monotypische familie in de orde van de ➛Anabantiformes dat enkel het geslacht ➛Pristolepis bevat. Resultaten uit ➛DNA-onderzoek stellen plaatsing daaronder ter discussie, de dieren zijn vermoedelijk meer verwant met de ➛Carangiformes.