PristolepisPristolepis marginata

Pristolépis

= schubben met zaagtanden.

Klein geslacht van baarsachtigen met 8 soorten uit de familie van de ➛Pristolepididae.

Hoog gebouwde baarzen uit Zuidoost-Azië en het West-Ghats gebergte in India. Lang ingedeeld bij de nanderbaarzen of ➛Nandidae, thans in een eigen, monotypische familie.

De dieren ogen als ➛cichliden, maar missen enkele typische morfologische kenmerken daarvan, zoals de bouw van de schedel. Sterk zijdelings samengedrukte vissen met een ovaal rond lichaam. Dit is bedekt met grote schubben, die aan de rand donkerder of juist lichter zijn gekleurd en de vissen een nettekening geven. De beschubde kop is wat spits, met een kleine bek. Beide rugvinnen zijn vergroeid, het lange, hardstralige voorste deel is sterk zaagvormig, het achterste weekstralige deel is afgerond. Dat geldt ook voor de aarsvin. Ook de staartvin is afgerond.

Roofzuchtige vissen die in gemiddeld tot snel stromend water leven. Oppassen met al te kleine medebewoners, deze kunnen als voedsel worden gezien. De grootte van de uitstulpbare bek geeft een idee hoe groot deze minimaal moeten zijn om dit te voorkomen. Onderling soms agressief. Stroming is, gezien de herkomst, geen probleem, maar ook in goed beplante aquaria met geringe stroming gedijen de vissen goed. Een natuurlijke omgeving kan worden nagebootst met ➛grind, ➛stenen en grote stukken ➛hout. Ondanks de roofzuchtige aard kan worden volstaan met het geven van allerlei ➛levend en ➛diepvriesvoer.

De kweek is mogelijk, wat op commerciële basis in Azië wordt gedaan. Deze lijkt op die van veel cichliden. Eieren worden in kleine aantallen in een gegraven kuil afgezet, waarin man en vrouw geregeld al sidderend terugkeren. Na de leg worden eieren en jongbroed tot het vrij zwemmen door de man bewaakt, de vrouw speelt dan geen rol meer. De man toont sterke agressie in deze periode, reden om de kweek in een aparte bak te laten plaatsvinden. De kuil wordt gedurende het bewaken van de jongen verbouwd tot een stapel stenen.

Slechts zelden zijn soorten in de handel te vinden.

gróotii

Bleeker 1852

Inheems op Sumatra, Borneo, Banka en Billiton op Indonesië. Ook van Maleisië en Thailand zijn waarnemingen bekend, maar daarover bestaat twijfel of het niet andere soorten betreft.

Over de bruingrijze grondkleur ligt een lichte, blauwpaarse glans, waarin onduidelijke donkerder dwarsbanden zichtbaar zijn. Het geslachtsonderscheid is onbekend.

Lengte tot 18 cm.

Over de kweek is niets bekend.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 23 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Kopen: ok.

margináta

Günther 1864

Inheems langs de kuststrook van westelijk India, in het West-Ghats berggebied. Te vinden in (snel) stromend water.

Pristolepis marginata
Pristolepis marginata

Vorm als bij de geslachtsvermelding. Donker grijsbruin getint lichaam en vinnen, met lichter schubranden. Geslachtsonderscheid moeilijk te zien. Drachtige vrouwen zijn duidelijk ronder en ontwikkelen een kleine legbuis.

Lengte tot 15 cm.

De kweek is gelukt en verloopt als bij geslacht vermeld.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 23 tot 28° C

pH: 6-8   dH: 4-12   fH: 7-21   ppm: 70-200

Kopen: ok.