= Tupi voor 'kleine garnalen'.
Klein geslacht van garnalen met 5 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Garnalen uit oostelijk Zuid-Amerika, waar deze langs de kust in zowel zoet als ➛brak water leven op plaatsen met weinig stroming en veel organisch afval, in kustrivieren of in ➛mangrovemoeras. De zeer kleine larven (➛zoea) spoelen als plankton naar zee en komen na hun metamorfose terug naar zoet water.
Gestrekte en gestroomlijnde garnalen zonder hoge welving in het ➛abdomen. ➛Rostrum kort, met enkele voorwaarts gerichte kartels. aan de onderkant. De scharen (pereopoden) zijn, als bij vele soorten uit de familie, vergroeid tot kleine waaiers. Water wordt echter niet gefilterd; de waaiers worden benut als bij de meeste andere garnalen: om de bodem af te schrapen. De dieren leven van biofilm, kleine algen en plankton. Bekend is dat ook zachtbladige plantensoorten schade van de garnalen kunnen ondervinden.
De benaming van de onderling sterk gelijkende soorten is nog niet geheel zeker en onderwerp van veel discussie.
Weinig eisende en eenvoudig te houden dieren. Onderlinge agressie komt zelden voor, het zijn zeer sociale dieren die in groepen leven. Houdt ze daarom in een groep van ten minste 10 dieren. In het wild worden korte afstanden buiten het water klimmend overwonnen, gedrag dat ook in het aquarium is te zien: dek het daarom goed af. Vermijd al te groot en robuust gezelschap.
De kweek is bij geen van de soorten gelukt als gevolg van de ➛amfidrome levenswijze. De soort P. mexicana is ➛hermafrodiet, maar niet in staat zichzelf te bevruchten. Productieve dieren die het hele jaar door geregeld gedurende 2 tot 4 weken tot 250 eieren dragen. Eieren komen in de regel 's nachts uit. De larven vervellen ruim 10 keer alvorens de dooierzak is verbruikt, daarna wordt geleefd van kleiner zoöplankton. Uitkomen in zoet water is geen probleem, het geleidelijk aanpassen van het ➛zoutgehalte echter wel, dit komt zeer nauw. Houdt de temperatuur daarbij tussen 21 en 26°. Ook het voeren van de nog zeer kleine jongen is lastig.
Villalobos 1959
Verspreid langs de zuidoostelijk kust van Brazilië, van de staat São Paulo tot en met Santa Catarina, vaak in combinatie met P. potimirim, maar verder landinwaarts dan deze.
Uiterlijk bijna identiek aan P. potimirim en al even variabel. Gemiddeld echter minder kleurrijk en met een korter rostrum dat niet boven het tweede antennesegment uitkomt.
Lengte tot 26 mm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij P. potimirim. Tot 900 eieren worden in uiterlijk vier weken uitgebroed. De larven zijn ➛benthisch en hechten zich aan voorwerpen. Zoutgehalte voor larven tussen de 12 en 14‰.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 18 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.
Müller 1881
Verspreiding langs de oostkust van Brazilië., van de staat Pernambuco tot en met Santa Catarina. Deze soort komt meestal in grote kolonies voor.
Kleur variabel, van vrijwel geheel transparant tot transparant met roodbruine vlekken of aan de bovenzijde donker roodbruin, enigszins doorschijnend. Een duidelijke, smalle beige rugstreep kan aanwezig zijn, soms met korte dwarsstrepen op de verbinding tussen de pleons. Donkere kleuren komen meer bij vrouwen voor. Onderzijde, broedkamer en poten kleurloos doorschijnend. Moeilijk van P. brasiliana te onderscheiden. Het rostrum is bij P. potimirim langer en komt tot halverwege het tweede segment van de antennen.
Lengte tot 26 mm.
Verzorging,gedrag en kweek volgens de geslachtsbeschrijving. De aanvankelijk donkere eieren kleuren na verloop licht olijfgroen. Opimaal zoutgehalte voor larven is 18‰.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 18 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
De overeenkomst met de amanogarnaal ➛Caridina multidentata maakt het onderscheid soms moeilijk. Deze soort wordt soms als amanogarnaal verkocht.
Kopen: ok.