= afgeleid van Mormyrus.
Tapirvissen, olifantsvissen, nijlsnoeken
Familie van bijzonder gevormde vissen uit de orde van de ➛Osteoglossiformes, die vrijwel allemaal in Afrika leven. Het lichaam is vrij hoog en in de breedte afgeplat, met een min of meer parallel lopende rug- en buiklijn. Bij de ver naar achteren staande rug- en aarsvin, die elkaars spiegelbeeld zijn, versmalt het vrij snel naar de dunne en lange staartwortel met daaraan de kleine, gevorkte staart. Het opvallende uiterlijk wordt vooral bepaald door de kop, waarvan de rug of nek met een boog scherp naar beneden buigt en uitloopt in een schuin neerwaarts gerichte, meer of minder lange slurf. De bek bevindt zich meestal aan het eind daarvan, met daaraan ook nog een lange onderlip. Soms bevindt zich deze hogerop bij de kop.
Deze overwegend nachtelijk levende dieren hebben matig ontwikkelde ogen. Ter compensatie beschikken ze over zwak elektrische organen, waarmee zowel oriëntatie als communicatie worden geregeld. Ook het opsporen van prooidieren, meestal kleine kreeftachtigen, slakken en insectenlarven, bij grotere soorten ook kleine vissen, wordt hiermee gedaan. De soms lange slurf biedt ze de mogelijkheid om tussen stenen en in de bodem prooien te vinden. Ook worden algen afgegraasd door soorten met een kortere, soms stompe, snuit.
Voor het aquarium zijn geschikte dieren te vinden in de volgende geslachten:
Brevimyrus, ➛Campylomormyrus, Gnathonemus, Hippopotamyrus, Isichthys, Ivindomyrus, Marcusenius, Mormyrops, Mormyrus, Petrocephalus en Pollimyrus.