= met twee kleppen.
Tweekleppigen
Klasse van weekdieren uit de orde van de ➛Mollusca, levend in een schelp met twee klepdelen die door een scharnier bij elkaar worden gehouden. soms met nog een derde schelpstuk daartussen. Onder de tweekleppigen vallen onder meer kokkels, oesters en mosselen. Daarvan leeft het leeuwendeel in zee, maar ook in zoet water komt een klein aantal voor De kleppen bestaan uit ➛calciumcarbonaat en zijn van binnen bekleed met een parelmoerlaag, waaraan de mantel, vergelijkbaar met een huid, is bevestigd. Ertussen bevindt zich het lichaam. De klep kan worden gesloten met één of twee krachtige spieren. Zodra de klep wordt geopend, wordt de rand van de mantel zichtbaar.
Deze dieren zijn voedselfilteraars die leven van in het water zwevend fytoplankton. Daartoe beschikken ze over een brede in- en nauwere uitadembuis (sifons), waardoor in een constante stroom water wordt gepompt. De tweekleppige filtert hieruit het voedsel.
Voor voortbeweging beschikken tweekleppigen over een tongvormige 'voet'. Voor gebruik hiervan wordt de schelp geopend en de voet een eind naar buiten gebracht. Vervolgens wordt de schelp bovenop de voet getrokken, waarna de voet weer verder wordt uitgestrekt, en zo verder.
Tast- en reukzintuigen bevinden zich rond de brede sifon, de eerste ook op de zichtbare mantelrand, waarop ook redelijk goed ontwikkelde ogen kunnen zitten. In de buurt van de voet bevinden zich gehoorzintuigen.
De meeste tweekleppigen zijn van gescheiden geslacht, op enkele uitzonderingen na. Eieren leggen is de norm, ook zijn er enkele levendbarenden. Ook broedzorg komt soms voor, waarbij de eieren tot uitkomen in de kieuwholte verblijven. De voortplanting is vrij complex. Eieren en sperma worden via de sifons uitgestoten, de laatste ook via de sifons opgenomen. Bevruchte eieren ontwikkelen zich in de kieuwholte. De jonge mosselen komen als zogeheten glochidia, microscopisch kleine, vrij zwemmende larven, ter wereld en leiden een parasitair leven in de huid, de kieuwen en op vinnen van vissen. Andere soorten lijken op eieren of vliegenlarven en plakken vast aan voorwerpen, tot ze door een vis worden gegeten, om vervolgens zich in de kieuwen te nestelen. Daarin houden ze zich vast met haken en vormen cysten die sterke gelijkenis vertonen met witte stip (Ichthyophthirius). Aldus verblijven ze meerdere weken tot maanden alvorens als jonge mossels af te vallen en zich in de bodem in te graven en tot volwassen mossel uit te groeien. De glochidia vormen geen gevaar voor vissen en zijn beperkt schadelijk, wat na enige tijd geheel hersteld. De larven hebben een begin van een schelp en trilharen voor voortbeweging. Deze settelen zich in de bodem en ondergaan, eenmaal volgroeid, een metamorfose tot volwassenheid.
In het aquarium zijn alleen mosselen bekende tweekleppigen en zelden een succes, al lijkt een biologisch filter in deze vorm nog zo ideaal. De dieren leven van in het water zwevend materiaal en organismen, zoals eencelligen. In een gemiddeld aquarium is het water glashelder, reden waarom de dieren al snel verhongeren en sterven. Afhankelijk van de grootte van zo'n dier kan dat een zware aanslag zijn op de balans van het hele aquarium. Snel verwijderen is van groot belang in zo'n geval, anders kunnen ook andere bakbewoners er het leven bij in schieten. Soorten houden in een speciaalaquarium is daarentegen bijzonder interessant, eventueel in combinatie met de bittervoorn ➛Rhodeus amarus. Vrijwel alle zoetwatersoorten zijn te vinden in de geslachten Anodonta, Corbicula, ➛Dreissena, Margaritifera, Pseudanodonta, ➛Sphaerium en Unio.
Vlees van mosselen is vrij eiwitrijk, rond de 15%, en daarmee ook geschikt als voedsel. In ➛diepvriesvorm verkrijgbaar, van zeemosselen.