= regen minnend.
Omvangrijk geslacht van mossen met ten minste 120 soorten uit de familie van de ➛Pottiaceae.
Zodevormende, in de regel kort levende planten met liggende, rizoomachtige stengels vanaf waar korte opgaande stengels tot één cm groeien. Doorzichtig, wat donkerder groene, bruinige of roodachtige blaadjes, in de lengte buisvormig opgekruld. Deze groeien spiraalsgewijs rondom de stam.
Bewoners van vochtige, absorberende ondergrond, zoals hout, zand, zachte steen en ook cementlagen. Komen in de natuur onder water niet voor. Eén soort laat zich moeilijk onder water cultiveren.
Jaeger 1873
Een kosmopolitische soort, ontbreekt op Groenland en in Australië.
Groeit volgens de geslachtsbeschrijving. Transparant donkergroen.
Hoogte tot 10 mm, breedte tot 3 mm.
Een moeilijker mossoort die weliswaar van (zeer) vochtige plaatsen houdt, maar nooit onder water voorkomt. De geschiktheid voor het aquarium valt daarom te betwisten. Trage groei.
Ieder stukje mos kan weer tot een volledige plant uitgroeien.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 18 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Dit mos wordt soms aangeboden onder de naam Tortula ruralis, een andere soort die in Midden-Europa, in Nederland als het duinsterretje, en België, voorkomt. De gelijkenis is groot, maar deze is door een transparante haar aan de bladpunt van H. involuta te onderscheiden .
= minder (tanden) dan Ancistrus.
Klein geslacht van meervallen met 8 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Kleine meervallen uit het ➛Amazonegebied in Zuid-Amerika. Lichaam met beenplaten op de flanken, kop en buik zijn naakt. Kop wat breder dan het lichaam, iets afgevlakt van boven, met een zuigmond. De vinnen vertonen de lichaamstekening, waarbij borst en buikvinnen in het platte, horizontale vlak ter hoogte van de buiklijn liggen. Rug- en staartvin zijn groot, de laatste liervormig. Vetvin kort en hoog, met stekel. Mannen zijn van vrouwen te onderscheiden door de ➛odontoden op de voorste borstvinstraal, de kieuwdeksels en de flanken. Vrouwen zijn achter de borstvinnen breder, wat vooral van bovenaf goed is te zien.
In de natuur leven de dieren als de meeste harnasmeervallen in bergbeken en stroomversnellingen met een grindbodem met rolkeien en houtresten.
Vreedzame, vaak schuwe dieren die met zorg kunnen worden gecombineerd met andersoortige medebewoners. Vermijd daarbij al te drukke soorten, bijvoorbeeld veel ➛barbelen. Zorg voor voldoende schuilgelegenheid en helder, zuurstofrijk en stromend water met goede filtering.
Alhoewel de zuigmond doet vermoeden dat het om algeneters gaat, zijn het toch voornamelijk eters van dierlijk voedsel, al kan ook een klein deel ➛plantaardig voedsel worden aangeboden. Dit kan als levend zowel als diepvries- of droogvoer worden gegeven.
Kweken is bij de meeste soorten mogelijk. Zorg voor voldoende schuilplaatsen om uit te kiezen en voer de temperatuur op naar het aangegeven maximum. Zuurstofrijk, vers water is nu van belang. Het mannetje lokt een vrouwtje in zijn schuilplaats en blokkeert vervolgens de uitgang, tot zij haar eieren afzet. Na bevruchting bewaakt de man de eieren tot de jongen uitkomen en deze hun ➛dooierzak na enkele dagen hebben verbruikt. Daarna kan worden gevoerd met ➛Artemia ➛naupliën.
Armbruster, Lujan & Taphorn 2007
Afkomstig uit de Rio Ventuari in Venezuela, een belangrijke zijrivier van de Orinoco.
Uiterlijk als bij de geslachtsbeschrijving. Lijkt op H. inspector, maar mist de zwarte zoom langs de ongepaarde vinnen en mist bruine of rode tinten. Grondkleur zwartgrijs met een regelmatig patroon van witte vlekken, die ook op de vinnen doorloopt.
Lengte tot 13 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 25 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Een zeer kwetsbare soort, beperk de aankopen tot nakweekdieren.
Kopen: ok.