= afgeleid van Gyrinocheilus.
Algeneters
Monotypische familie van slanke, bodem bewonende karpers uit de orde van de ➛Cypriniformes, met ➛Gyrinocheilus als enige geslacht.
= met de bek van een kikkervis.
Klein geslacht van karpers met 3 soorten uit de familie van de ➛Gyrinocheilidae.
Van de drie soorten is alleen de Siamese algeneter bekend in de aquariumwereld, en een al decennia populaire hulp in de bestrijding van ➛algen. Waarin de vis dan vaak blijkt tegen te vallen: alleen aanslag vormende algen worden gegeten, zoals ➛puntalgen, draad- en pluisvormige algen niet.
Langwerpige vissen met een, vergeleken met Zuid-Amerikaanse meervallen, kleine zuigbek, voorzien van rasptanden, waarmee ze zich in sterke stroming kunnen handhaven. De zuigbek is echter beweeglijker en kan beperkt naar voren worden gericht, scharnierend aan de voorzijde. Aan de bovenzijde is de kieuwdeksel aangepast om met een vastgezogen bek toch vers water in te kunnen nemen voor de ademhaling. Vinnen als bij andere karperachtigen regelmatig over het lichaam verdeeld, de staart is licht gevorkt. Typische bodemvissen, met een beperkt ontwikkelde zwemblaas, waardoor zwemmen meestal met korte stukjes gaat.
Tirant 1883
Siamese algeneter
Wijd verspreid in Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam, in de stroomgebieden van de rivieren Mae Klong, Mekong, Chao Phraya en Dong Nai, boven zand- en grindbodems, tussen stenen en boomwortels.
Kleur olijfgroen grijsbruin, met een donkere middenstreep met aan weerszijden onregelmatig geplaatste vierkante blokken ter breedte van de streep. Ook over de rug vergelijkbare blokken. Schubben met een meer of minder donkere rand en aldus een meer of minder sterke nettekening. Vinnen met zwarte stippenrijen, rug- en staartvin met een rode zweem. Ogen rood omrand. Vrouwen steviger, paarlustige mannen ontwikkelen bultjes op de snuit. Jonge dieren moeilijk met zekerheid op geslacht te scheiden.
Buiten de natuurlijke vorm zijn er nog enkele kweekvormen, zoals de albino en een kleurloze variant die daarop lijkt, echter met zwarte pupillen; een met verfstoffen ingespoten 'Gold' vorm en iets dergelijks met een gedeeltelijke donkere lengtestreep. Deze aldus ➛mishandelde vissen leven in de regel beduidend korter.
Lengte tot 28 cm.
Als jong dier weinig eisend en goed in een groep te houden. Oudere dieren daarentegen kunnen erg onverdraagzaam zijn, of het nu soortgenoten zijn of andersoortige vissen, wat tot beschadigingen kan leiden door het het met de zuigbek afschrapen van de huidlaag. Voeg daarbij de uiteindelijke lengte en een leeftijd van zomaar 15 jaar, dan wordt duidelijk dat dit geen ideale beginnersvis is. Ook verandert de voorkeur naar meer dierlijk voer en worden algen minder gegeten.
De kweek is moeilijk, maar lukt een enkele keer spontaan, ook in gezelschapsaquaria. In kwekerijen worden de dieren met hormoonpreparaten gefokt.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 18 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.
= met gekromde haken.
Groot geslacht van ➛parasitaire ➛wormen met ruim 80 soorten uit de klasse van de ➛Monogenea. De meeste soorten zijn uitwendige of ectoparasieten, slechts enkele leven in ingewanden van vissen of ➛amfibieën.
De dieren zijn van het nauw verwante ➛Dactylogyrus te onderscheiden door het ontbreken van de vier oogvlekken in de kop. Het betreft eveneens korte wormen met een zuignap aan de achterzijde, welke aan de rand is voorzien van haken om in de vissenhuid te verankeren. De kop heeft twee dubbele haken als een sierlijke 'H' en slechts twee lobben, waar bij Dactylogyrus er vier zijn te zien.
Het geslacht is levendbarend. De vermeerdering gaat zo snel, dat tot vier generaties jongen in het moederlichaam kunnen worden waargenomen.
Symptomen van Gyrodactylus:
Gyrodactylus is besmettelijk, zet dieren daarom indien mogelijk in ➛quarantaine, zowel om verdere besmettingen te voorkomen als om de behandeling tot besmette dieren te beperken.