= korte Rasbora.
Klein geslacht van karpers met 3 soorten uit de familie van de ➛Danionidae.
Kleine, langwerpige en spoelvormige vissen uit Zuidoost-Azië met een weinig opvallend, licht beigegrijs zilverglanzend uiterlijk, alleen de zwarte rugvinvlek, bovenop een lichte vlek aan de vinbasis springt er bij alle soorten uit. De overige vinnen zijn kort en doorzichtig. De kop is spits met een weinig bovenstandige, kleine bek. Het geslacht onderscheid zich van ➛Rasbora door een andere bouw en eerder genoemde, typisch rugvinvlek.
Vreedzame en levendige ➛scholenvissen voor starters in de hobby, zeer geschikt ook voor het gezelschapsaquarium. Verdeel de ruimte tussen zwemruimte en plantengroei voor beschutting. Houdt er zeker acht in een school, zodat kleuren en gedrag het best tot hun recht komen. Vermijd al te grote en robuuste medebewoners.
Als voedsel komen allerlei kleine kreeftachtigen en insectenlarven in aanmerking, zowel ➛levend als in ➛diepvriesvorm. Ook ➛droogvoer is geen probleem.
Kweken is alleen nog bij B dorsiocellata gelukt, al valt te vermoeden dat dit bij de andere twee weinig verschil maakt.
Liao & Tan 2011
Afkomstig van De oostkant van Maleisië, de provincies Riau en Jambi op Sumatra en het ernaast gelegen eiland Banka.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Voorzien van een volledige zijlijn, in tegenstelling tot B. dorsiocellata.
Lengte ♀ tot 5,5 cm, ♂ tot 5 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht aangegeven. Combineren met B. dorsiocellata kan agressie naar deze tot gevolg hebben, waar andere vissen met rust worden gelaten.
De soort is nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 25° C
pH: 4-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
De soort wordt nog slechts weinig aangeboden.
Kopen: ok.
Duncker 1904, Meinken 1951
Inheems in zuidelijk Thailand, Maleisië en op de Indonesische eilanden Sumatra en Borneo, in allerlei zwartwater typen.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. De zijlijn is onvolledig, zie B. cheeya. Over de lengte is een onduidelijke, dunne donkere streep zichtbaar. Twee ondersoorten zijn bekend: B. dorsiocellata dorsiocellata (Duncker) en B. dorsiocellata macrophthalma (Meinken). Laatstgenoemde wordt slechts 35 mm lang en heeft een blauw iriserende oogrand onder de pupil. Vrouwen duidelijk steviger in de buikpartij, met een gelige staartvin, die bij mannen meer roodachtig is getint.
Lengte tot 6,5 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
Kweken is niet moeilijk en komt ook spontaan voor in het gezelschapsaquarium. Het verloop gaat grotendeels als beschreven bij de ➛Cyprinidae. Vrijleggers zonder vorm van broedzorg. Zet één of twee kweekrijpe stellen in de half met water van de maximum temperatuur gevulde kweekbak, met het licht gedimd en fijnbladig groen. Vul de bak gedurende de dag geleidelijk bij met koel water, bijvoorbeeld tijdens het voeren. Eieren worden in meerdere paringen tussen de planten gelegd. ➛Eierroven komt bijna niet voor. Deze komen na ongeveer een dag uit, de jongen zwemmen een dag later en kunnen met het kleinste ➛jongbroedvoer worden gevoerd.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 25° C
pH: 5-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Al vele tientallen jaren een populaire vis, maar ondertussen ook een in de natuur bedreigde soort.
Liao & Tan 2014
inheems in het zuidoosten van Midden-Kalimantan op Borneo, in zwart water stroomgebied van de rivieren Sebangau en Kahayan.
Vorm als beschreven bij het geslacht, maar slanker en spitser dan de andere twee soorten.
Lengte tot 25 mm.
Weinig gegevens zijn bekend over deze nog onbekende aquariumvis.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Een erg kwetsbare soort die nog nauwelijks wordt aangeboden. Beperk de aanschaf liefst tot nakweek.