= zelfvoedend.
Het kunnen voorzien in de eigen voedingsbehoefte.
Meerdere organismen zijn toegerust om, met hulp van een externe energiebron, stoffen uit de omgeving om te zetten in brandstoffen, zodat deze voor de eigen energievoorziening kunnen worden gebruikt. Vrijwel altijd is deze energiebron de zon, dit heet foto-autotroof. Ook het verbranden van ➛organische of anorganische stoffen kan de benodigde energie opleveren, chemo-autotroof genaamd, vooral bij bacteriën veelal de methode. Ook zuurstofloze varianten komen van beide voor.
= naar het Tahitiaanse awao.
Geslacht van grondels met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Oxudercidae.
Verspreid over Australië, Afrika en beide Amerika's, voorkomend in zoet, brak en zeewater. Langwerpige, slanke vissen met een ronde, brede, kikkerachtige kop met hooggeplaatste ogen. De bek is voorzien van ronde wangen en een stevige bovenlip, waar de onderkaak in verdwijnt bij het sluiten. Verder een dubbele rugvin, tot zuignap vergroeide buikvinnen en borstvinnen die in rust op de bodem hangen.
De zoetwatersoorten doorlopen een amfidrome levenscyclus: in zoet water worden eieren gelegd, waarna de jongen naar zee spoelen om daar in ruim een half jaar tot uit te groeien tot volwassen dieren die vervolgens terugkeren naar hun geboortegrond. Daarbij worden soms flinke barriëres als watervallen overwonnen.
Valenciennes 1837
Inheems in een groot deel van het stroomgebied van de ➛Amazone, van Colombia tot in de monding.
Lichaamsbouw als vermeld bij het geslacht. Op een beigegele ondergrond liggen over de rug onregelmatige lichtbruine vlekken, op de flanken zeven tot acht korte roodbruine dwarsbanden. De achterste rugvin en de staart zijn gestreept, de voorste rugvin is fraai gekleurd, met een rode, witte en zwarte zoom.
Lengte ♀ tot 7,5 cm, ♂ tot 8,5 cm.
Redelijk vreedzame soort, die beter niet met andere Gobius-soorten kan worden gecombineerd: deze worden zeer agressief uit het territorium verdreven. Andere vissen worden met rust gelaten. Liefst met minimaal 5 exemplaren samenhouden. Zorg voor voldoende schuilgelegenheid, aangezien de dieren onderling onenigheid kunnen vertonen. De brede bekopening van de dieren toont aan dat er relatief grote prooi wordt gegeten. Van belang is dat gegeven voedsel ook daadwerkelijk de bodem bereikt en de dieren voldoende te eten krijgen.
De kweek is bijzonder moeilijk. In de natuur spoelen de eieren naar zee, waar de uitgekomen larven opgroeien. Onbekend is wat de larven daar eten.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 24 tot 27° C
pH: 6-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.