= afgeleid van Astroblepus.
Klimmeervallen
Monotypische familie van middelgrote meervallen uit het Andesgebergte in Midden- en Zuid-Amerika, uit de orde van de ➛Siluriformes.
De familie is nauw verwant aan de ➛Loricariidae. Buiten de vele overeenkomsten daartussen verschillen beide op één opvallend kenmerk: waar laatstgenoemde harnasmeervallen volledig zijn bepantserd, zijn de klimmeervallen volledig naakt.
Het enige geslacht is het soortenrijke ➛Astroblepus.
= sterkijker.
Uitgebreid geslacht van meervallen met ruim 80 soorten uit de familie van de ➛Astroblepidae.
Volledig naakte meervallen, afkomstig uit bergbeken met sterke ➛stroming, waarin ze zich met vinnen en zuigmond weten te handhaven. Daarbij is de zeer beweeglijke buik enigszins hol en als zuignap in gebruik. Bek en buik worden zo afwisselend vastgezogen, tussendoor strekbewegingen makend. Dat gaat ze zo goed af dat klimpartijen tot 4000 meter hoogte langs watervallen en in stroomversnellingen geen uitzondering zijn. Ademen met vastgezogen bek gaat dan via een plooi bovenaan de kieuwdeksel.
Zeer langwerpige vissen met een vrij brede kop, van bovenaf afgeplat en halfrond, naar achteren steeds meer zijdelings afgeplat. De vissen doen sterk denken aan ➛modderkruipers. De huid is met kleine ➛odontoden bezet. Opvallend is de ver naar voren staande, brede zuigmond met een enkele, stevige ➛baarddraad aan weerszijden van de forse bovenlip. Ogen klein en dicht bijeen bovenop de kop, neusgaten buisvormig verlengd. Rug- en aarsvin vrij klein, staartvin daarbij groot en met een subtiele liervorm. De ruimte tussen rug- en staartvin wordt vrijwel geheel gevuld door een hoge en scherpe kiel, met daarop, helemaal achteraan, de nauwelijks zichtbare ➛vetvin met een stekel. Soms loopt de kiel over in de rugvin en lijkt de vetvin te ontbreken. Soorten zijn vaak lastig uit elkaar te houden, de geslachten zijn te onderscheiden aan de hand van de genitaalpapil, die bij mannen veel langwerpiger is.
Vreedzame vissen, zowel onderling als naar andere soorten. Leven in het wild groepsgewijs, houdt ze liefst met meerdere bij elkaar. Zuurstofrijk water met veel stroming is van belang, evenals een temperatuur rond de 20°. De vissen zijn vrij schuw, schuilplaatsen zijn van belang om de dieren zich veilig te laten voelen.
Typische ➛aufwuchseters, die ook algen , wormen en larven niet overslaan. Geef de dieren daarom een mix van ➛plantaardig en ➛dierlijk voer.
Geen van de soorten is tot dusver nagekweekt, en over de voortplanting is weinig bekend. Ook de suggestie dat de dieren een inwendige bevruchting kennen is nog niet ontzenuwd.
Nog weinig bekende vissen, en er is nog slechts weinig onderzocht, ondanks dat ze al ruim 100 jaar bekend zijn. Als andere naakte, schubloze vissen gevoelig voor ➛witte stip. Controleer hier geregeld op.
Regan 1904
Endemisch in het rio Magdalena stroomgebied in Colombia.
Kleur gelig beigewit met gelig lichtgrijze flanken. Daarover een zwartbruin onduidelijk vlekkerig tot scherp afgetekend koeievlekken patroon, naar de rug dichter. De kop kan zowel licht als donker zijn. Vinnen in alle gevallen helderder getekend met donkerbruine vlekken en strepen.
Lengte tot 8 cm.
Verzorging en gedrag volgens de geslachtsbeschrijving.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 18 tot 22° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.