= mogelijk afgeleid van Potamogeton.
Omvangrijk geslacht van waterplanten met ten minste 50 soorten uit de familie van de ➛Aponogetonaceae.
Overblijvende planten die in Afrika, Azië en Australië voorkomen.
Naast submerse bladeren maken sommige soorten ook drijfbladeren aan. De submerse bladeren zijn altijd langwerpig, veelal met gegolfde randen, en parallelnervig. De nerven zijn onderling met dwarsnerven verbonden, waardoor een rechthoekige netstructuur is te zien. De drijfbladeren hebben gave, niet golvende randen. De bloeiwijze staat op een lange steel die door het oppervlak heen steekt en daarboven één of meer aren met kleine bloempjes aanmaakt. De ➛cleistogame planten kunnen door zaadvorming vermeerderd worden, maar ook zijn er soorten die ➛uitlopers vormen. Bloei kan worden gestimuleerd door de temperatuur tot boven de 25° C te laten stijgen.
Veel soorten groeien vanuit een knol, met name de Afrikaanse soorten, om droge perioden te overleven. Aziatische soorten leven het hele jaar rond ondergedoken. Plant de knol voor de helft in de bodem, met de groeitop omhoog.
Aantrekkelijke planten, die echter vaak de nodige ervaring vragen en niet eenvoudig te houden zijn. De moeilijkheid bij veel soorten is het belang van een ➛rustperiode. Deze is noodzakelijk om de planten daarna weer volop te kunnen laten groeien. Deze periode kondigt zich aan door teruglopen van de plant door verlies van bladeren. De planten met wortelstokken kunnen dan het beste bij kamertemperatuur worden overgehouden bij gedempt licht, knollen kunnen het beste worden schoon gemaakt en bij 25° droog bewaard in bijvoorbeeld een pot. Tegen uitdrogen af en toe licht besproeien, al zijn er soorten die zonder kunnen. Twee maanden rust is meestal voldoende.
Ook is het van belang de planten te vrijwaren van ➛alg en vuil, waarvoor ze nogal gevoelig zijn. Al te veel licht is dan ook niet aan te raden. Gebruik van zacht en zuur water is mede daarom aan te bevelen. De bodem dient wel wat extra voeding te krijgen. ➛Kleikorrels of voedingscapsules zijn daarvoor geschikt, maar een ➛voedingsbodem is ook een optie, als er ook veel andere ➛moerasplanten van kunnen profiteren. Veel soorten zijn enigszins ➛rheofiel en doen het duidelijk beter met enige ➛stroming.
Vermeerderen kan in de regel alleen uit zaad, maar niet alle soorten produceren dit. Rizoom vormende soorten kunnen worden gedeeld.
Richard 1850
Te vinden in oostelijk Afrika, van Ethiopië tot Malawi, oostelijk Congo Kinshasa, in ondiep, tijdelijk water of de oever, tot enkele kilometer hoogte.
Knolvormige tot langwerpige wortelstok van 2 tot 3 cm. Submerse bladeren bij jonge planten lintvormig, later lancet- tot langwerpig eivormig met wat langere stelen dan bladeren. Kleur heldergroen, drijfbladeren leerachtig en donkergroen. Randen glad of fijn gekroesd. Bloemen wit, staande op een steel tot een kleine halve meter in lengte.
Hoogte tot 15 cm, breedte tot 10 cm.
Cultuur niet bijzonder moeilijk. Een enkele keer worden drijfbladeren gevormd, snij deze weg om weer submerse bladeren te krijgen. Voorgrondplant.
Uitsluitend via het goed kiemende zaad te vermeerderen. Het opkweken vraagt echter veel zorg en is niet eenvoudig. Dit gaat het best in een laagje water in emerse cultuur.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Een in de handel zelden aangeboden plant.