= verborgen bevruchting.
Vorm van zelfbevruchting bij planten als de omstandigheden bevruchting door wind of insecten onmogelijk maken. Bijvoorbeeld omdat het wateroppervlak te ver weg is om de bloeistengel naar toe te laten groeien, of langdurige regenval. Ook als het ontbreken van soortgenoten in de buurt kruisbestuiving verhindert kan op deze wijze toch zaad worden gezet. Deze vorm van bevruchting is dan ook vooral te vinden bij pionierssoorten.
Bloemen die zich normaal ontwikkelen heten chasmogaam.
= Acara met slot.
Monotypisch geslacht van cichliden uit de familie van de ➛Cichlidae.
Bevat de soort C. maronii, de al vele decennia populaire sleutelgatcichlide. Vanwege de specifieke combinatie van afwijkende kenmerken in de lichaamsbouw kreeg de vis een afzonderlijke plek in de taxonomie, na jaren onder het geslacht Acara en ➛Aequidens te zijn ondergebracht.
Steindachner 1881
Sleutelgatcichlide
Zoals de naam al zegt leeft deze soort in de Maronirivier op de grens van Suriname en Frans Guyana, maar wordt ook in de wijde omtrek daar omheen gevonden, tot Venezuela aan toe. De vissen leven met name in ondiep, zacht, zuur water met weinig stroming.
Hoog ovaal lichaam met een iets gespitste kop. Grondkleur beige-bruin. Vanaf de rugvinaanzet over het oog tot onderaan de kieuwdekselrand een diepzwarte band. Voor de staartvinwortel, even onder de rugvin, een vrij grote zwarte vlek. Deze kan naar onderen uitlopen als een sleutelgat, afhankelijk van de stemming. Deze is aan weerszijden voorzien van een goudkleurige, brede rand. In de lengte een vage zwarte lijn over eerder genoemd gat. Borstvinnen geel. Rug, staart- en aarsvin bij mannen van een lichtblauwe rand voorzien, laatste twee met langere punten.
Als de dieren niet op hun gemak zijn laten ze een heel andere tekening zien, met een sterk afwijkend bruin met zwart patroon over flanken en kieuwen.
Lengte ♀ tot 7,5 cm, ♂ tot 11 cm.
Een betrekkelijk rustige, soms zelfs schuwe, weinig eisende cichlide, die zelfs in een gezelschapsaquarium goed is te houden, mits medebewoners niet te klein of te agressief zijn. De dieren accepteren een breed palet aan voedsel. levend voer wordt minitieus opgespoord.
Sleutelgatcichliden blijven partners voor het leven. Tijdens de kweek worden de dieren wat minder tolerant. De kweek zelf is niet moeilijk. Het zijn substraatleggers en beide ouders doen aan broedzorg. Stapsgewijs worden eieren afgezet op een steen, een blad of zelfs een ruit en bevrucht, tot het aantal de 300 nadert. De vrouw bewaakt de eieren, de man de omgeving. De broedzorg kan enkele maanden duren. Voor een hogere opbrengst is het aan te raden de dieren apart te zetten.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 5-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.
Ringwormen van onder andere het geslacht Alboglossiphonia, uit de stam van de ➛Annelida, die vaak voor ➛bloedzuigers worden aangezien.
In Nederland leven twee soorten, de tweeogige en de wat meer algemene zesogige clepsine. Beide leven niet van bloed, maar van ➛slakken, ➛wormen zoals ➛tubifex, en ➛mossels.
De dieren kunnen niet zwemmen, zoals bloedzuigers, maar bewegen zich als een spanrups voort door de zuignap aan het achterlijf pal achter de voorste te plaatsen, daarbij het lichaam rond buigend. Daarna vervolgt de clepsine zoekend met de kop met voorste zuignap de weg.
Clepsines worden tot drie centimeter lang. Jonge clepsines blijven wekenlang onder het ouderlijf hangen.
Ongevaarlijk voor vissen en garnalen, niet voor slakken.