AequidensAequidens metae

Áequidens

= met gelijke (lange) tanden.

Geslacht van cichliden met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Grotere Zuid-Amerikaanse vissen met een hoog lichaam, een grote kop met een steil oplopend voorhoofd, bij oudere dieren vaak met een bult. Bek relatief klein. Rug- en aarsvin bij mannen met een meer of minder lange punt, soms draadvormig verlengd, altijd langer dan bij vrouwen. De staartvin is waaiervormig of driehoekig afgerond. Veel voorkomend zijn een zwarte vlek net boven het midden op de flank, waarover vaak een zwarte lengtestreep, waarvan de intensiteit wordt bepaald door de stemming van de eigenaar, zelfs tot verdwijnen aan toe.

De verspreiding beslaat het noorden van Zuid-Amerika, met name het ➛Amazonegebied, tot aan het stroomgebied van de Paraná in het zuiden.

Voor cichliden verrassend vreedzame dieren, al kunnen mannen onderling onverdraagzaam zijn, zeker tijdens broedtijd. Tot ernstige verwondingen komt het echter zelden. De dieren vragen per paar echter wel een ruim aquarium. Deze kan over het algemeen normaal worden beplant, al zijn er gravers bij. Al te kleine medebewoners kunnen als voedsel worden gezien.

Weinig kieskeurig met voedsel, een breed palet aan dierlijk voer kan worden gegeven, zowel ➛levend, ➛diepvries- als ➛droogvoer.

Kweken is meestal geen probleem. Laat kweekkoppels ontstaan uit een groep van zes of meer jonge dieren, waarbij de overblijvers naar een andere bak verhuizen zodra paarvorming zich voordoet. Substraatbroeders waarbij beide ouders aan broedzorg doen. Meerdere honderden eieren worden meestal op een vlakke steen afgezet, maar soms ook op plantenbladen of een stuk hout. Met ervaring neemt de productiviteit toe. De jongen blijven geruime tijd onder de hoede van de ouders. Voeren ervan kan met ➛Artemianaupliën.

Het geslacht Aequidens heeft de nodige veranderingen ondergaan, en vele bekende soorten die onder dit geslacht vielen zijn ondergebracht in de geslachten Andinoacara, Bujurquina, ➛Cleithracara, ➛Krobia, ➛Laetacara en ➛Rondonacara. Desondanks gooit ➛DNA-onderzoek roet in het eten en bestaat er nog veel discussie over hoe dit en andere geslachten als ➛Cichlasoma, Ivanacara en ➛Nannacara verder in te delen.

métae

Eigenmann 1922

Afkomstig uit de Rio Meta in Colombia.

Aequidens metae
Aequidens metae. © ➛WHQ

Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Grondkleur licht bruingrijs, met op de flanken een metaalglanzend licht blauwgrijs. Schubben op de bovenste lichaamshelft met een zwarte rand. Midden onder de rugvin ter hoogte van de zijlijn een zwarte vlek, daarover, tussen kieuwdeksel en staartwortel een zwarte lengteband. De intensiteit hiervan wisselt met de gemoedstoestand. Rond de zwarte vlek en over de kieuwdeksel oranjegele verticale vlekken. Op de wangen fijne, lichtblauwe golflijnen. De ongepaarde vinnen zijn voorzien van rijen lichtblauwe vlekjes. Vrouwen kleiner en minder intens gekleurd.

Lengte ♀ tot 18 cm, ♂ tot 20 cm.

Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht. Kan door graafwerkzaamheden de planten loswoelen, deze daarom stevig verankeren.

Kieskeurigheid in de partnerkeuze, wat het kweken bemoeilijkt. Is eenmaal een stabiel kweekstel gevormd dan verloopt deze echter probleemloos. Tot 800 eieren.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 23 tot 27° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Geen IUCN status.