TelmatherinaTelmatherina sarasinorum

Telmatherína

= Atherina uit het moeras.

Klein geslacht van koornaarvissen met 10 soorten uit de familie van de ➛Telmatherinidae.

Grootste geslacht binnen deze kleine familie. Kleine, langwerpige, soms vrij hoge scholenvissen met twee afzonderlijke rugvinnen, afkomstig van Sulawesi.

Sommige soorten kunnen zowel in vorm als kleur variabel zijn. De voorste rugvin is driehoekig, de tweede, vrijwel het spiegelbeeld van de aarsvin, is rond of eveneens puntig. De staartvin is ondiep gevorkt. De borstvinnen zijn lang en small en staan achterwaarts omhoog, wat duidt op een leven nabij het wateroppervlak. De bek is dan ook licht bovenstandig, en klein. Vrouwen zijn vrijwel kleurloos zilverwit of -grijs, met transparante vinnen.

Vreedzame vissen die het ook in het ➛gezelschapsaquarium prima doen. Houdt ze in een school van minimaal acht dieren. Kunnen wel druk zijn, wat voor schuwe soorten een probleem kan vormen, zeker als het om het bemachtigen van voedsel gaat. Zorg voor voldoende zwemruimte, liefst met de nodige stroming. Dit zorgt ook voor voldoende zuurstof. Deze vissen zijn gevoelig voor ➛stress.

Weinig kieskeurig met voedsel, zowel droogvoer, levend als diepvriesvoer worden gegeten. Zorg ook voor een aandeel ➛plantaardig voer.

Niet bijzonder moeilijk te kweken vissen. ➛Vrijleggers zonder vorm van broedzorg. ➛Eierrovers. Paaien vindt vaak plaats nabij de grond, waarbij de eieren tussen fijnbladig groen of een ➛kweekmop worden afgezet. De laatste heeft als voordeel de eieren snel na het afzetten te kunnen verwijderen voor deze worden opgegeten. Jongen komen na ongeveer 2 weken uit en zoeken het wateroppervlak op. Ze eten het fijnste ➛jongbroedvoer, bijvoorbeeld ➛Paramecium.

bónti

Weber & de Beaufort 1922

Endemisch in het Towuti- en Mahalonameer op Sulawesi.

Vorm als beschreven bij het geslacht. Kleur variabel, afhankelijk van de herkomst. Grondkleur gelig of roodachtig bruingrijs of donker zilvergrijs. Ongepaarde vinnen donker, met een helder gekleurde rand in de genoemde tint.

Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 7 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 7-9   dH: 0-4   fH: 0-7   ppm: 0-70

Een bedreigde soort, reden om wildvang te vermijden.

sarasinórum

Kottelat 1991

Endemisch in het Matanomeer op Sulawesi.

Lichaamsvorm als bij het geslacht aangegeven, spoelvormig, zijdelings vrij sterk samengedrukt. Mannen zijn blauw, geel, of geel met een blauwe rug. De voorste rugvin is smal en zeer hoog, als een zeil en komt in rust tot de staart. Rug- en aarsvin bijna vierkant. Vinnen als het lichaam gekleurd, transparant. Soms met een witte zoom langs de ongepaarde vinnen.

Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 7 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving. Nadrukkelijk eierrovers, die als manier van voeden eieren bij andere vissen rooft. Kan zelf gedurende langere perioden dagelijks enkele eieren leggen.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 22 tot 25° C

pH: 5-6   dH: 8-12   fH: 14-21   ppm: 130-200

Volgens het IUCN is de soort in de gevarenzone. Koop daarom bij voorkeur nakweekdieren.