= buikige vis.
Klein geslacht van cichliden met 8 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Voortgekomen uit het geslacht ➛Pelmatochromis. Kleurrijke, kleine West-Afrikaanse cichliden met een langwerpig, ovaal lichaam, alle afkomstig rond de Golf van Guinee in zoet, soms licht brak water. Kop vrij klein, met een eveneens kleine, eindstandige bek. Rugvin lang, meestal bont gekleurd, waarbij de tekening vaak doorloopt in het bovenste deel van de waaiervormige staart. Aarsvin doorgaans egaal van kleur.
Nakweek dieren weinig eisend en makkelijk te houden, enkele soorten zijn uitgesproken beginnersvissen. Toch zijn het cichliden, met het bijpassende gedrag. Om de dieren daarin tegemoet te komen is het van belang de nodige schuilplaatsen te regelen met behulp van een dichte beplanting, hout en stenen. Ook een bloempot of kokosnootdop is prima. Voldoende ruimte is van belang voor het geval een paar tot de balts overgaat en een territorium vervolgens fel verdedigd binnen een straal van 30 cm. Buiten die periode wat schuwe en teruggetrokken vissen, die zich bij al te robuuste medebewoners vrijwel niet laten zien. Demp al te fel licht met bijvoorbeeld ➛drijfplanten en neem een donkere bodem van fijn grind, met bijvoorbeeld ➛herfstbladeren. Hierboven verblijven ze de meeste tijd. Ververs het water geregeld.
Niet kieskeurig met voedsel en eten behalve levend voer ook zonder problemen diepvries- en droogvoer. In de natuur eten de dieren detritus door de bodem op te happen en alle oneetbaars via de kieuwen te scheiden. Biedt daarom vooral ook plantaardig voedsel aan.
De kweek is in de regel eenvoudig, het zijn ➛holenbroeders. Het vormen van een goed kweekkoppel gaat het best door deze uit een kleine groep van bijvoorbeeld zes dieren te laten ontstaan. De dieren zijn monogaam. Zonder meer een man en vrouw bij elkaar zetten garandeert nog geen succes en kan tot de dood van een onwillige partner leiden. Is er slechts plaats voor twee, kies dan de grootste en kleurrijkste dieren uit de winkel. Voor de balts wordt een hol uitgekozen en, indien nodig, groter gemaakt door deze uit te graven. Tot enkele honderden eieren worden tegen het plafond afgezet en komen na uiterlijk drie dagen uit. Gedurende die tijd verzorgt de vrouw de eieren, terwijl de man het territorium bewaakt. De jongen zwemmen een week later rond. De zuurgraad is bepalend voor de verdeling van de geslachten onder de jongen: alkalischer water levert meer mannen op, zuurder meer vrouwen. De jongen worden vervolgens de omgeving rondgeleid. ➛Jongbroedvoer kan bestaan uit ➛Artemia of ➛microwormen.
Wat de naamgeving betreft hebben deze vissen voor de nodige verwarring gezorgd en hebben meerdere soorten elkaars namen gedragen. Dankzij ➛DNA-onderzoek is daar inmiddels meer duidelijkheid over.
Boulenger 1911
Inheems in zoet kustwater van Kameroen en op het eiland Bioko.
Tekening variabel, afhankelijk van de locatie. Grondkleur bruinig grijs, mannen met een gele onderste lichaamshelft, beginnend bij de bek, aan de bovenzijde scherp afgetekend, om halverwege het lichaam te vervagen. Staart- en aarsvin rood, vaak met gestippelde lichtblauwe dwarsstrepen. Rugvin in de lichaamskleur, soms met wat rood, met een felrode zoom, soms met een blauwe eronder, soms deels met een witte erboven. In het weke deel soms ronde zwarte vlekken, soms ook in het bovenste deel van de staartvin. Buikvinnen met rode of zwarte rand. Vrouwen in het broedseizoen een paarsig roze buik, maar minder nadrukkelijk dan bij P. pulcher.
Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 7,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht aangegeven. Tot 300 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 5-8 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Geen IUCN status. De naam kribensis is lange tijd de naam voor de kersenbuikcichlide, P pulcher, geweest. In Amerika wordt die vis dan ook nog steeds 'Kribensis' genoemd.