= verwijst naar de bouw van de kieuwdeksels.
Klein geslacht van cichliden met 3 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Vaak gereviseerd geslacht uit de onderfamilie van de Pseudocrenilabridae, waarbij ondergeslachten verzelfstandigd zijn, zoals ➛Chromidotilapia, ➛Hemichromis en ➛Pelvicachromis. Enkele zeer bekende aquariumvissen staan hieronder nog altijd bekend, zoals de bij een breed publiek populaire kersenbuikcichlide (Pelvicachromis pulcher).
De drie soorten, afkomstig uit water met weinig stroming in Centraal- en tropisch West-Afrika, vertonen sterke gelijkenis. Hoge, ovale cichliden, zijdelings sterk samengedrukt. De vergroeide dubbele rugvin is vrij hoog in verhouding tot de lichaamshoogte en eindigt bij mannen in een langere punt dan bij vrouwen. De staart is afgerond driehoekig en, evenals de andere ongepaarde vinnen, voorzien van blauwwitte vlekjes tussen de vinstralen. De kop is groot, met grote ogen en bek. De grondkleur is bij alle drie bruinig mosterdgeel, waarover zes brede dwarsbanden zijn te zien. De stemming bepaalt de kleurdiepte daarvan. Nabij de overgang van hard- naar weekstralig is bij of op de rugvin een oogvlek zichtbaar, ook Tilapiavlek genoemd. Op de rand van de kieuwdeksel is een opvallende zwarte vlek. Vrouwen vlakker van kleur.
Betrekkelijk vreedzame cichliden, die echter in de broedtijd actief eieren en jongen verdedigen. Desondanks eenvoudig te houden, en zelfs in het gezelschapsaquarium te overwegen, mits met zorgvuldig gekozen medebewoners, zeker ook niet te klein. Zorg voor voldoende schuilgelegenheid, planten worden met rust gelaten en kunnen die rol ook deels vervullen. Weinig kieskeurig met voornamelijk dierlijk voedsel, ook droogvoer wordt gegeten. Een aandeel ➛plantaardig is aan te bevelen.
De kweek is meestal niet moeilijk. Enkele honderden eieren worden afgezet op een plat oppervlak en komen na 2 tot 4 dagen uit. Na 4 tot 6 dagen zwemmen de jongen vrij en kunnen al met wat groter jongbroedvoer als Artemia worden gevoerd. Deze eten gulzig en groeien snel.
Steindachner 1894
Afkomstig uit Liberia, Sierra Leone
Uiterlijk als bij de geslachtsbeschrijving. Tussen de ogen donker gekleurd, soms een licht dwarsband. De ongepaarde vinnen donkerder dan bij P. nigrofasciatus. Rugvin met een dunne rood met witte rand aan de top, staartvin alleen wit. Oogvlek op het lichaam, onder de rugvin. Vanaf de kieuwdeksel 3 à 5 donkerrode schubbenrijen tot de staart onder het midden. Ogen lichtblauw.
Lengte ♀ tot 16 cm, ♂ tot 20 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht beschreven.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.
Pellegrin 1900
Afkomstig uit de midden- en benedenloop van de Congorivier, van Kinshasa tot Yangambi, en zijrivieren daartussen.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Een donkere lengteband over het midden wordt als vlekken zichtbaar waar deze de dwarsbanden kruist. De ongepaarde, blauwwitte vinnen zijn voorzien van donkere vlekjes tussen de vinstralen. De rugvin is voorzien van een dunne, witte rand. Oogvlek op de grens tussen rug en rugvin. Langs de bovenste helft van de staartrand een brede lichtblauwe zoom van variabele lengte. Tussen de ogen meerdere duidelijke, donkere banden.
Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 15 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld. Kan enigszins schuw zijn, reden om de soort in een speciaalaquarium te houden.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.