= mogelijk Opsariusachtige vis.
Geslacht van karpers met ruim 15 soorten uit de familie van de ➛Xenocyprididae.
Wat grotere karpers uit oostelijk Azië: Rusland, China, Vietnam, Korea, Japan, Taiwan en het eiland Hainan, met een sterke gelijkenis met het geslacht Opsarius, maar een nauwe verwantschap daarmee ontbreekt. De onderlinge soorten vertonnen over het algemeen grote gelijkenis. Langwerpige, zijdelings beperkt samengedrukte vissen die robuust aandoen. Vrij grote en krachtige, eindstandige bek. Langs de kaken en op de kieuwdeksels zijn rijen grijswitte knobbeltjes te zien. Opvallend is de grote, in het midden sterk verlengde aarsvin, waarvan de stralen ook met eerder genoemde knobbeltjes kunnen zijn bezet. Ook buik- en borstvinnen zijn relatief groot.
Levendige bewoners van ondiepe rivieren met een stenige bodem en stevige ➛stroming, met een roofzuchtige leefwijze. Te kleine vissen worden daarom mogelijk als voedsel gezien. Zorg voor een stevige stroming. Goede filtering houdt het water helder, maar een geregelde waterwissel is van groot belang. De inrichting kan met rolkeien van verschillende grootte. Wat plantengroei is voor de laagsten in rang goed als toevluchtsoord, maar houdt voldoende zwemruimte. Houdt van deze ➛scholenvissen minimaal zes exemplaren.
Te voeden met wat grover ➛levend en diepvriesvoer.
Jordan & Evermann 1902
Inheems in China en Taiwan.
Vorm volgens de geslachtsomschrijving. Kleur blauwig grijs, naar de rug toe olijfgroen. Achter de kieuw eneen donker groenblauwe vlek. Op de flanken rond de 12 groenblauwe, druppelvormige dwarsvlekken, die aan de onderkant soms gespleten zijn. Huid tussen de witte rug- en aarsvinstralen donkerbruin, bij staart-, borst- en buikvinnen geel. Staart met grijze zoom.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 9 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht omschreven.
Geen kweekverslag van bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 14 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Geen IUCN status.
= kleine vis.
Geslacht van karpers met meer dan 30 soorten uit de familie van de ➛Danionidae.
Na een recente herziening zijn vele soorten, waaronder enkele oudgedienden in de hobby, uit het geslacht ➛Barilius hieronder geplaatst. Bewoners van snelstromende beken en rivieren in kustgebied in Zuidoost-Azië, enkele tientallen kilometers landinwaarts. Om die reden krachtig gebouwd, met de vinnen betrekkelijk ver naar achteren staand. De voorste helft van het spoelvormige lichaam is kloek gebouwd en loopt naar de staart toe dun uit. De grote rugvin vaak boogvormig afgerond, anders spits driehoekig. Staart gevorkt. Vrouwen wat fletser, voller en groter. De verschillende soorten zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden.
Levendige, sterke vissen die veel stroming verlangen, en daardoor voor een doorsnee ➛gezelschapsaquarium ongeschikt zijn. Een bodem van wat grover grind benadert het best de natuurlijke omgeving. Wat betreft waterwaarden stellen de dieren in de regel weinig eisen en redden zich redelijk met niet al te hard kraanwater. Niet combineren met rustige dieren die tijdens het voeren aan het kortste eind trekken, aangezien deze vissen snelle en gulzige eters zijn. Al te kleine vissen vallen bovendien mogelijk onder de noemer 'eetbaar'.
Buiten dat eten deze vissen alle vormen van dierlijk voer in alle vormen, ➛levend, ➛diepgevroren of in ➛droogvoer vorm.
De meeste soorten zijn nog niet nagekweekt.
Hamilton 1822
Groot verspreidingsgebied dat de Ganges en Brahmaputra in India beslaat, maar komt ook voor in Nepal, Bhutan, Bangladesh en oostelijk Myanmar.
Lichaam als vermeld bij het geslacht. Grondkleur groenig zilvergrijs, wat groener op de flanken, met 8 tot 10 zeer dunne, omgekeerd druppelvormige groenblauwe dwarse vlekken. Randen tussen schubbenrijen goed zichtbaar als horizontale lijnen.
Lengte ♀ tot 13 cm, ♂ tot 11 cm.
De kweek is nog niet beschreven, maar er zijn berichten van spontane nakomelingen, meestal na een flinke ➛waterwissel met koel water.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 15 tot 24° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.