= man in drijvende emmer.
Monotypisch geslacht van waterplanten uit de familie van de ➛Hydrocharitaceae.
De enige soort is de reeds lang bekende, maar pas recent als aquariumplant geïntroduceerde N. alternifolia, die uiterlijk veel lijkt op ➛Heteranthera zosterifolia, het sterkruid. Nauw verwant aan ➛Vallisneria.
De naam heeft betrekking op de mannelijke bloemen, die, losgelaten en drijvend op het water, door de wind met hun naar buiten gerichte meeldraden vrouwelijke bloemen bevruchten.
Thwaites 1864
Inheems op het Indiase subcontinent: in Pakistan, India, Sri Lanka en Bangladesh, in traag stromend, helder water. Wereldwijd op meerdere plekken verwilderd.
Plant met opgaande, flexibele groene stelen met daaraan vrij dicht opeen verspreid staande, lintvormige, frisgroene bladeren van 4 à 5 mm breed. Een wilde, smalbladige versie bestaat onder de naam N. alternifolia subsp. angustifolia.
Hoogte tot 1 m, breedte tot 12 cm.
Zeer snel groeiende plant die redelijk tot veel licht verlangt, maar verder weinig eisen stelt en goed houdbaar is.
Te vermeerderen door het afnemen van zijtakken, ook zouden uitlopers worden aangemaakt, ongebruikelijk voor een stengelplant.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 18 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 8-12 fH: 14-21 ppm: 130-200
= afgeleid van Neckera.
Familie van zodevormende bladmossen uit de orde van de ➛Hookeriales.
Eén bruikbare soort komt voor in het geslacht ➛Callicostella.