= gladde Arius.
Klein geslacht van meervallen met 4 soorten uit de familie van de ➛Pimelodidae.
Grote, roofzuchtige Zuid-Amerikaanse vissen, levend in meren en rivieren in het ➛Amazonegebied, 's nachts vanuit een hinderlaag wachtend op prooi. Langgerekte dieren met een brede, verticaal afgeplatte kop, naar de staart toe steeds meer horizontaal afgeplat. De brede kop heeft een eveneens brede bek, als alle leden van de familie voorzien van drie paar baarddraden. Jonge dieren met grote borst, rug- en vetvinnen. De gevorkte staart blijft verhoudingsgewijs groot bij het volwassen worden.
Als jong dier zeer aantrekkelijk, volwassen bereiken ze echter minimaal 60 cm. De dieren zijn daarom vooral geschikt voor openbare aquaria. Voor een enkele vis van die lengte is een aquarium van minimaal 2000 liter nodig, liefst 2,5 meter lang of meer. Zorg voor voldoende zwemruimte, enkele flinke stronken met boomwortels op de uiteinden kunnen als schuilplaats dienen. Goede filtering is aan te raden. Drijfplanten kunnen al te fel licht dempen. Deze vissen zijn goed met andere vissen van vergelijkbaar formaat te combineren, want hoewel roofvissen zijn ze betrekkelijk rustig. Denk aan grote ➛karperzalm-, ➛cichliden- en andere meervalsoorten, of een Aroana. Dit vraagt echter wel weer extra ruimte.
Deze roofvissen kunnen goed leven op een dieet van verse stukken witvis, garnalen, mosselen en wormen. Vermijd zoogdiervlees als ➛runderhart en gevogelte, bijvoorbeeld kip; deze bevatten voor de vissen moeilijk verteerbare vetten en kunnen op termijn problemen met ingewanden geven. Weersta eveneens de verleiding de dieren levende vis als ➛gup of ➛goudvis te voeren. De voedingswaarde ervan is erg beperkt en het risico visziekten te introduceren is aanwezig. Wees alert niet te overvoeren. Roofvissen in gevangenschap lopen snel het risico op overgewicht indien gevoerd met eiwitrijk voedsel. Jonge dieren kunnen om de dag worden gevoerd, bij het groter worden kan de frequentie dalen tot eens per week.
Het geslachtsonderscheid is moeilijk te zien; vrouwen zijn doorgaans wat steviger van bouw. Geen enkele soort is nog in het aquarium nagekweekt.
Gill 1870
Afkomstig uit het stroomgebied van de Amazone, in de Rio Marañon en Rio Napo in Peru en Ecuador.
Lichaam als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur licht koperkleurig bij jonge dieren, later bruin. Daaroverheen een girafachtig vlekkenpatroon dat ook op de vinnen doorloopt in een kleinere variant. De antennen zijn geringd met dezelfde kleuren. Enige variatie is te vinden in de grootte van de vlekken en de ruimte ertussen, mogelijk gaat het om lokale variaties.
Lengte tot 1 m.
Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300