Klein geslacht van karperzalmen met 6 soorten uit de familie van de ➛Anostomidae.
Zuid-Amerikaanse kopstaanders uit het stroomgebied van de Amazone rivier en de Rio Orinoco, sterk verwant aan het geslacht ➛Anostomus. Langwerpige, stevige vissen met een in doorsnee weinig afgeplat lichaam. Als echte kopstaanders nemen de dieren een typische neerwaartse houding aan. Kop spits, met een bovenstandige bek, maar minder dan bij Anostomus. Ook is de snuit minder opwaarts gebogen.
De enige soort in de handel is Laemolyta taeniata.
Verspreiding onzeker, in ieder geval het centrale deel van de Amazone rivier, maar ook meer westwaarts in de Rio Guaporé en noordelijk in de Rio Orinoco. Aanwezig in een breed palet aan watertypes, zoals beken poelen, ondergelopen land, etc.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. Over de zilverwitte kleur loopt een krachtige zwarte lengtestreep over het zwarte of donkerrode oog tot de staartvin. De rug heeft een brede bruin- tot zwartgrijze streep. Tussen beide is de huid goudgeel gekleurd. Evenals het oog kan ook de bek donkerrood zijn gekleurd. Het geslachtsverschil is onduidelijk, vrouwen zijn wat groter en steviger van bouw.
Lengte tot 28 cm.
Betrekkelijk vreedzame vissen, die ook in een gezelschapsaquarium zijn te houden. Voorwaarde is wel ze in een groep van 5 of meer exemplaren te houden; een enkeling wordt onverdraagzaam. Rustige medebewoners van vergelijkbaar formaat zijn aan te raden. Beperkte stroming en gedempt ➛licht vinden de dieren prettig. Een donkere bodem helpt ook en doet de kleuren beter uitkomen. Voer afwisselend met een mix van ➛dierlijk en ➛plantaardig voedsel.
De kweek is nog niet gelukt.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 4-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Deze toch al lang bekende vissoort wordt maar zelden in winkels aangetroffen.
Kopen: ok.
Klein geslacht van cichliden met 7 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Dwergcichliden uit Zuid-Amerika, vooral het ➛Amazonegebied, met een hoog en ovaal, zijdelings sterk afgevlakt lichaam. De rugvin is lang en, evenals de veel kortere aarsvin, uitlopend in een punt, de staart is waaiervormig rond. Deze sluiten zo nauw op elkaar aan dat ze ogenschijnlijk een geheel vormen. Bij vrouwen zijn de punten minder nadrukkelijk. De kop is groot, evenals de ogen, de bek is klein. Opvallend is de streep over de bovenlip, die naar het oog omhoog krult, reden voor de geslachtsnaam. Net boven het midden loopt een brede, donkere lengtestreep, die meestal door lichte dwarsstrepen wordt onderbroken. De intensiteit ervan wordt door de gemoedstoestand bepaald. De ongepaarde vinnen zijn meestal voorzien van straalsgewijze rijen lichtblauwe stippen. Bij vrouwen zijn de rugvinvlekken scherper omrand dan bij mannen.
Meerdere soorten vielen voorheen lange tijd onder het geslacht Aequidens, en worden daaronder nog vaak verhandeld.
Weinig eisende en vreedzame, soms schuwe dieren, die in de paartijd onderling en met jongen nog verrassend agressief kunnen zijn. Aanwezigheid van andere, niet te grote en drukke vissen gaat prima, vooral een scholenvis in de bovenste waterlaag kan de schuwheid wat verminderen. Houd ze minimaal als koppel, of met meerdere koppels in een groter aquarium. Bij jonge dieren is het onderscheid vaak moeilijk te zien, koop eventueel een groep van vijf of zes dieren en laat daaruit koppels vormen.
Zorg voor voldoende schuilplaatsen met behulp van hout, stenen en planten, die ook het zicht op soortgenoten breken en daarmee voortdurend ruzie onderling voorkomen. Houdt de ➛stroming beperkt.
Weinig eisende eters die voornamelijk klein ➛dierlijk voer als wormpjes, insecten en kleine kreeftachtigen, maar zeker ook een aandeel ➛plantaardig voor nodig hebben.
Kweken is in de regel eenvoudig. Voer hiervoor de temperatuur op naar het maximum aangegeven en geef afwisselend levend voer. Onervaren ouders staan er om bekend het eerste legsel op te eten, doorgaans slaagt een tweede wel. Enkele honderden eieren worden afgezet op een schoon gepoetste platte steen of blad en komen na twee tot vier dagen uit. De jonge vissen worden naar een broedkuil overgebracht en soms naar een ander verplaatst. Na vier tot vijf dagen zwemmen de jongen vrij en kunnen met het kleinste dierlijke ➛jongbroedvoer worden gevoerd, zoals ➛microaaltjes of ➛infusoriën.
Afkomstig uit centraal en oostelijk Brazilië in de rivieren Tapajós, Tocantins, Xingu en Araguaia.
Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Grondkleur enigszins variabel, maar meestal lichtbeige met donkerbruine lengte- en dwarsstrepen. Rugvin met een donkere zoom en een lichte rand. Volwassen mannen en vrouwen vertonen kersenrode accenten langs de dwarsstrepen en een lichtblauwe zone onder de middenstreep. Bij mannen kunnen delen daarvan koperkleurig weerschijnen. De rugvinvlekken ontbreken bij deze soort.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 6 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld.
Kweken is mogelijk, tot 500 eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.