➛Haploïde ➛cellen, aangemaakt tijdens de ➛meiose voor de geslachtelijke ➛voortplanting.
Bij vrouwelijke organismen in de regel aangeduid als ➛eicellen, bij mannelijke als zaadcellen of ➛sperma. De eerste zijn passief, de tweede beschikken vaak over een zweephaar om actief een eicel op te zoeken. Zodra deze is gevonden vindt ➛bevruchting plaats, waarbij de zaadcel in de eicel wordt opgenomen en aldus een ➛zygote ontstaat.
= van het Latijnse cammarus, kreeft.
Zeer uitgebreid geslacht van kreeftachtigen met meer dan 200 soorten uit de orde van de ➛Amphipoda.
Eén van de grootste geslachten, die meer dan 200 zowel zee- als zoet water soorten herbergt. Over deze mix heerst al lange tijd discussie, maar alle gedane voorstellen om de zoetwatersoorten in een ander geslacht onder te brengen zijn tot dusver afgewezen.
De gekromde, zijdelings samengedrukte dieren hebben 14 poten die zowel zorgen voor vers water rond de kieuwen als voor voortbeweging. De kleur is een doorzichtig lichtbruin.
De kreeftjes zijn snel en zwemmen afwisselend op beide zijden, afhankelijk van de bocht die genomen wordt. Dat maakt een wat ongecoördineerde indruk. De dieren leven bij voorkeur nabij de bodem tussen bodemmateriaal of planten. Het zijn zowel aas- als detrituseters, en versmaden ook een overzichtelijke prooi niet.
In Nederland komen 12 vlokreeften voor, met G. pulex (zoetwatervlokreeft) en de veel zeldzamere G. fossarum (beekvlokreeft) als enige pure zoetwater soorten. Vrouwen van de eerste worden tot 21 mm lang, mannen blijven op 14 steken. De tweede blijft veel kleiner.
Deze vormen een uitstekend voer voor wat grotere vissen. Door hun neiging zich snel in dekking te brengen zullen enkele dieren weten te overleven. Dat is geen probleem aangezien de dieren in warmer aquariumwater zich meerdere dagen weten te redden.
De dieren kunnen dragers van ➛haakwormen zijn. Deze zijn zichtbaar als rode streepjes in het lichaam.