= zuidelijke Fundulus.
Klein geslacht van tandkarpers met 7 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.
Forse, aan ➛Rachovia verwante ➛seizoenvissen uit de noordelijke kuststreek van Zuid-Amerika. Te vinden in droog gebied en meer landinwaarts in het stroomgebied van de Orinoco rivier, of het noorden van Colombia, altijd in troebel water. Temperaturen in dit open gebied lopen gemakkelijk op tot boven de 30°. Het onderscheid met Rachovia is lastig, maar toch te zien in uiterlijk en gedrag, en ook de levenscyclus is afwijkend. Er is desondanks een voorstel gedaan om Austrofundulus weer onder te brengen bij Rachovia.
Dieren zijn minder slank en daardoor robuuster dan Rachovia, met een langwerpig elliptisch lichaam, met toch de kenmerken van een snoek, doordat rug- en aarsvin ver achterwaarts staan. De kop is vrij klein en laag geplaatst door de lang oplopende voorhoofdslijn, sterker dan bij Rachovia. Staartvin met een min of meer rechte achterkant en uitgerekte punten. Rug- en aarsvin van min of meer gelijke lengte. Buikvinnen klein en afgerond, kort voor de aarsvin. Kleuren weinig opvallend, vrouwen meer egaal bruingrijs met transparante vinnen.
Onderling agressieve mannen, ook naar vrouwen, reden om deze vissen liefst in een kleine harem te houden. Indien goed gevoerd kan de productie zeer groot zijn.
Niet moeilijk te kweken ➛substraatduikers, de ➛incubatie kan echter tot 12 maanden duren, afhankelijk van de temperatuur. Gebruik van ➛turf als afzetsubstraat is vaak te ➛zuur voor de eieren, voeg daarom een ➛hardheid verhogend middel toe als Maërl of klei toe. Gekookte ➛cocopeat voldoet als alternatief beter. Jongen kunnen direkt met ➛Artemia worden gevoerd
Onderfamilie Rivulinae.
Hrbek, Taphorn & Thomerson 2005
Zoals de naam aangeeft endemisch op het schiereiland Guajira rond de noordelijke grens tussen Colombia en Venezuela.
Eén van de grootste killivissen uit Zuid-Amerika. Kop serieus klein vergeleken bij het lichaam. Kleur grijsbruin, met donkerder vlekken, die meer naar achteren overgaan in verticale (zigzag)lijnen. Ongepaarde vinnen vergelijkbaar getekend, met een brede, heldergele rand langs de staartvin. In uitzonderlijke gevallen is deze rand oranjerood, mogelijk door de mate van troebelheid van het water. De staart is bovendien , afwijkend van de overige soorten, afgerond waaiervormig en heeft géén verlengingen.
Lengte ♀ tot 8 cm, ♂ tot 9 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij geslacht en familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Geen IUCN registratie. Volgens Libro Rojo kwetsbaar. Lange tijd aangezien voor A. limnaeus.
Dahl 1958
Inheems in de rio Sinú in noordelijk Colombia.
Basiskleur zilverachtig beigewit, met een licht roodachtig grijsbruine tint. Daarover korte donkere lengtebanden met enkele verspringingen. Achterwaarts nemen deze in aantal toe en versmelten daar. richting de staartwortel een lichtblauwe laag, die nabij de staart overgaat in geel. Ongepaarde vinnen met een mozaïek van donkere vlekken en strepen op een gele, blauwe en groene basiskleur. Vrouwen veel eenvoudiger gekleurd met transparante vinnen.
Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 8 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij geslacht en familie. Eieren kunnen bij hoge temperaturen worden bewaard, waarmee de incubatie tot minimaal een maand kan worden bekort.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Een bedreigde soort.