= lijkt op Atya.
Klein geslacht van garnalen met 2 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Wat grotere en stevig gebouwde dieren die voorheen onder het geslacht ➛Atya vielen. Langgerekte dieren met een gestroomlijnd lichaam, waarvan de ➛carapax vrijwel naadloos overgaat in het ➛abdomen, vrijwel zonder welving. Krachtige dieren die vooral in snelstromend water leven (➛rheofiel) in kustgebied. Dit toont zich in de krachtige loop- en zwempoten. De kop is betrekkelijk klein, met een kort ➛rostrum, die aan de onderkant is getand. Typerend zijn de waaiers, daar waar andere garnalen scharen hebben. Het gestroomlijnde uiterlijk bij beide moeilijk uit elkaar te houden soorten wordt nog versterkt door de dunne, doorschijnend bruinrode lengtestrepen op de bruingele flanken. Over de gehele rug loopt, bij volwassen dieren, een brede beige streep. Het geslachtsonderscheid is te zien aan het voorste paar poten, dat bij mannen duidelijk steviger is dan de andere twee, bij vrouwen zijn alle drie gelijk. Het onderscheid tussen beide soorten is lastiger te bepalen. Volwassen vrouwen van A. moluccensis zijn beduidend groter dan die van A. spinipes. Het duidelijkste onderscheid is het moeilijk te zien aantal voorwaarts gerichte tanden aan de onderkant van het rostrum: bij A. spinipes is dat 4 tot 8, bij A. moluccensis 10 tot 16.
Gemakkelijk te houden, vreedzame dieren, die vooral stroming verlangen om uit het water met hun waaiers voedsel te filteren. Daartoe gaan ze dicht op de uitgangen van het filter staan. De waaiers worden in een vast patroon om en om tussen de monddelen geleegd. In het doorgaans kraakheldere aquariumwater levert dat maar weinig op, reden om deze dieren gericht te voeren. Als dit uitblijft veranderen ze van tactiek en gaan zich meer als andere garnalensoorten gedragen en van de bodem eten, een duidelijk teken om bij te voeren. Voeren kan met zowel plantaardig als dierlijk voedsel en moet niet te groot zijn. Watervlooien vormen ongeveer de maximumgrootte die in de waaiers blijft hangen. Zowel levend, diepvries- als droogvoer wordt gegeten.
Kweken is niet bijzonder moeilijk, het grootbrengen van de jongen daarentegen wel. De ongeveer 1,5 mm grote larven doorlopen een amfidrome opgroeifase, wat betekent dat het water geleidelijk aan van een groter zoutgehalte moet worden voorzien, en later weer terug naar zoet. Vooral de timing van de laatste en een strikt voedselaanbod komen erg kritisch. Van beide soorten zijn meerdere kweekpogingen gelukt.
Doorgaans wordt in de handel alleen A. moluccensis aangeboden, maar er is om genoemde reden kans dat het A. spinipes is. Let vooral op de herkomst.
Waaierhandgarnaal, bruine rugstreepgarnaal
Komt van oorsprong voor in Sri Lanka en grote delen van Indonesië, in snelstromende beken.
Lengte ♀ tot 12 cm, ♂ tot 8 cm.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
Kopen: ok.