= afgeleid van Apium.
Orde van bloemplanten uit de klasse van de ➛Spermatopsida. De er onder vallende soorten beschikken over een typische structuur in de vorm van vruchtbeginsel en stamper. Voor de aquaristiek is een zeer beperkt aantal planten binnen de families van de ➛Apiaceae en de ➛Araliaceae van belang.
= met inconsistente zijlijn.
Groot geslacht van cichliden met ten minste 80 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Klein blijvende vissen uit het stroomgebied van de ➛Amazone en omringende rivieren van Zuid-Amerika. Lichaam vrij langgerekt met een stompe snuit. Kenmerkend is de oplopende boog die de ➛zijlijn maakt even achter het kieuwdeksel, waarbij deze de ruglijn volgt, maar dan stopt en lager op het midden weer doorloopt tot op de staartwortel. Ook opvallend is de horizontale zwarte lijn over of vanaf het oog en een zwarte lijn over het kieuwdeksel neerwaarts naar achteren. De grote rugvin en aarsvin hebben vaak een ver uitgetrokken punt; de staart is rond, vlamvormig of driehoekig met of zonder verlengde punten (lierstaart). Mannen zijn vaak opvallend gekleurd, vrouwen zijn meestal een fletse afspiegeling daarvan en onderling vaak moeilijk uit elkaar te houden.
Redelijk vreedzame dieren, waarvan enkele ook in een gezelschapsaquarium passen, maar alleen als het nakweek betreft. Wildvang exemplaren zijn uitsluitend geschikt voor een biotoop- of, beter nog, een speciaalaquarium.
De dieren leven voornamelijk nabij de bodem. Enkele vissen in de hogere waterlagen als afleiding kunnen helpen bestaande schuwheid te verminderen. Onderling kan de agressie met name onder rivaliserende mannen serieuzere vormen aannemen. Dit valt te beperken door slechts één man te houden met één of meerdere vrouwen.
Veel soorten zijn gevoelig voor matige ➛waterkwaliteit en chemicaliën; een geregelde ➛waterwissel is daarom aan te raden. De meeste soorten verlangen zachter en zuurder water dan leidingwater, wat met ➛onthard water kan worden geregeld.
Een natuurlijke inrichting is te maken met stukken ➛hout, waarmee ook de nodige schuilgelegenheid kan worden gevormd. Een dichte beplanting helpt daar ook bij. De bodem kan met ➛herfstbladeren donkerder worden gemaakt. Vermijd ook al te fel licht, bijvoorbeeld met drijfplanten.
Veel soorten eten alle soorten dierlijk voer, levend en diepvriesvoer gaat bij alle soorten goed. Droogvoer gaat in de regel moeilijker.
➛Holenbroeders met een uitgebreide ➛broedzorg die zich niet altijd eenvoudig laten kweken. De vrouw bewaakt de in het hol afgezette eieren, de man bewaakt het ➛territorium. Zodra de jongen vrij zwemmen worden deze door beide ouders bewaakt. De jongen zijn doorgaans direct met Artemia-naupliën te voeren.
Steindachner 1875
Gele dwergcichlide
Inheems in het grensgebied tussen Peru en noordelijk Brazilië. Te vinden in kleine kreekjes en zijrivieren met donkerbruin water met een bodem vol bladafval.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Staart vlamvormig en oranjerood met een zwarte rand. Grondkleur gelig roodbruin, met een paarsblauwe weerschijn, afhankelijk van de lokale variant. Op de kop soms lichtblauw iriserende kringellijnen. Oog eveneens lichtblauw omrand. Over het midden vanaf het oog een tot in de staart breder wordende zwarte lengteband. De rugvinaanzet is zwart of rood gekleurd.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 7,5 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld. Een al vele jaren populaire soort die ook goed in ander gezelschap kan worden gehouden.
De kweek is niet moeilijk en verloopt als aangegeven bij het geslacht. Zet meerdere vrouwen bij een man, Meerdere legsels tegelijk mogelijk. Tot 300 eieren worden per legsel afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.