= zonder tanden langs de wang.
Geslacht van karperzalmen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Parodontidae.
Slanke en gestroomlijnde, bodem bewonende vissen uit Zuid-Amerika, alle uit het stroomgebied van de rivieren La Plata en Paraná in het zuiden van Brazilië, Paraguay en noordelijk Argentinië. De verschillende soorten zijn ook voor kenners niet eenvoudig te onderscheiden. De naam heeft betrekking op het ontbreken van tanden in de zijkanten van de onderkaak.
Het zijn alle bewoners van snel stromend zijrivieren en vereisen om die reden helder en zuurstofrijk water. Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit ➛aufwuchs, maar ook ander voedsel wordt graag gegeten. Zorg wel voor een goed aandeel ➛plantaardig voedsel. Het zijn sociale dieren die elkaars gezelschap opzoeken, houd ze daarom in een groep van ten minste 8 dieren.
Steindachner 1879
Afkomstig uit Paraguay.
Aangegeven lengte is een maximum, deze wordt in de regel niet gehaald. Grondkeur gebroken zilverwit, met over het midden een vrij brede zwartbruine lengtestreep en een geelbruin tot groengele rug. Vinnen transparant. Bij schrik of stress kunnen de vissen in een oogwenk geheel verbleken.
Lengte tot 15 cm.
Zeer levendige vissen, die niet te hoge temperaturen verlangen. 27° is echt het maximum. Als algeneter kan de vis het ergste onder controle houden, maar verwacht geen wonderen.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Geen IUCN status.
= afgeleid van Aphanius.
Kleine familie van ➛killivissen uit de orde van ➛Cyprinodontiformes. De verspreiding beslaat hoofdzakelijk Europa, daarbuiten ook het Rode zee gebied, de Perzische golf tot in westelijk India, in zowel zoet, brak als zeewater, en soms water met een zeer hoog zoutgehalte, de ➛euryhaliene soorten.
Kleine, langwerpige vissen met spits toelopende kop met een stompe snuit. Deze is voorzien van een sterk bovenstandige bek, waarbij de onderkaak ver voorbij de bovenkaak steekt. De staartwortel is hoog, wat de vissen een robuust aanzien geeft. Rug- en aarsvin zijn vaak groot en vormen elkaars spiegelbeeld. Ze staan relatief ver achterwaarts. Net als de staartvin hebben beide een waaiervorm. Alle vinnen zijn afgerond. Bij de meeste soorten hebben mannen een tekening van vele smalle dwarsstrepen op de achterste lichaamshelft. Vrouwen zijn, als bij vele tandkarpers, neutraal bruin gekleurd, soms met donkerder vlekken, met kleurloze vinnen.
De volgende geslachten bevatten soorten voor meer ervaren liefhebbers: Aphaniops, ➛Aphanius, Apricaphanius, Anatolichthys, Esmaeilius, Kosswigichthys en Paraphanius.