= dieren zonder vorm.
Stam van één- of meercellige ➛organismen uit de groep van de Amorphea, met een sterk plooibare celwand of ectoplasma, die zich door vervorming voortbewegen. Vaak wordt deze groep nog tot de verouderde term ➛Protozoa gerekend.
De grootte van ➛eencellige amoeben varieert van enkele tientallen µm tot bijna een millimeter, meercellige kunnen meerdere vierkante meters groot zijn. Tijdens de voortbeweging stulpt de celwand uit, aldus een schijnvoet of pseudopodium vormend, waarna daarin de celinhoud (het endoplasma) vloeit. De meeste amoeben zijn naakt, andere voorzien van minuscule schubben of ontwikkelen schelpen.
Om voedsel te bemachtigen, plooit de amoebe daar omheen en vormt een inwendige vacuole, waarin dit wordt verteerd. Voedsel bestaat onder meer uit andere eencelligen, ➛algen, ➛bacteriën en ➛detritus.
= dubbelleven.
Amfibieën
Klasse van ➛gewervelde, ➛koudbloedige dieren die zowel op het land als in het water kunnen leven.
Daartoe kunnen ze via de dunne, gladde huid ademen, al zijn er soms longen aanwezig, zoals bij salamanders (➛Caudata). Kikkers (➛Anura) zijn geheel op huidademhaling aangewezen. Onder de amfibieën zijn groepen die zich hoofdzakelijk, tijdelijk of af en toe in water ophouden. Rond de ➛paartijd in het voorjaar wordt echter vrijwel altijd het water opgezocht, omdat de larven hun ontwikkeling daarin doorlopen. Veel amfibielarven doorlopen een ➛metamorfose, waarbij kort voor volwassen worden zich poten aan het tot dan toe pootloze lichaam ontwikkelen. De niet in Europa voorkomende wormsalamanders ontwikkelen in het geheel geen poten en vertonen in vorm, kleur en levensstijl grote overeenkomsten met echte ➛wormen.
Amfibieën hebben veel vijanden, zoals vogels, vissen, zoogdieren en andere amfibieën. Ter verweer beschikken sommige soorten over ➛gif en zijn ter waarschuwing vaak fel gekleurd.
Van de eerste twee groepen komen in Nederland en België meerdere soorten voor, die echter merendeels zijn beschermd en daarom niet in aquaria mogen worden gehouden.
= met poten aan beide zijden.
Vlokreeften
Orde van kreeftachtigen uit de klasse van de ➛Malacostraca.
Zijdelings afgeplatte geleedpotigen zonder ➛carapax. Voor het overige zijn alle kenmerken van kreeftachtigen aanwezig: kopborststuk, abdomen en telson, samen onderverdeeld in 14 segmenten. Elk segment heeft een paar ledematen voor eten, lopen en zwemmen.
Alle soorten zijn goede zwemmers en leven voornamelijk nabij de bodem, tussen algen, bladafval of onder stenen, zoals de strandvlo, die ook tot de vlokreeften behoort. Andere graven zich in in zandbodems, leven in grotten of als ➛commensaal in kwallen.
Twee soorten uit het geslacht ➛Gammarus komen in België en Nederland in zoet water voor.