Planten waarop of vrouwelijke, of mannelijke bloemen voorkomen, anders dan ➛eenhuizig of ➛veeltelig.
Referentiesoort of -exemplaar. In de dierkunde een soort die model staat voor een geslacht of ondergeslacht, als referentie voor het bepalen of een andere soort daar ook toe behoort of niet, op basis van meerdere karakteristieke kenmerken.
Bij opsplitsen van een geslacht wordt deze in de regel grotendeels bepaald aan de hand van de typesoort. Wordt een typesoort verplaatst naar een ander geslacht, dan wordt de oude geslachtsnaam een synoniem van de nieuwe.
In de plantkunde betekent typesoort een exemplaar of afbeelding als referentie.
= afgeleid van Typha.
Lisdoddefamilie
Familie van zeer grote, kruidachtige moerasplanten uit de orde van de ➛Poales, met lange, soms gedraaide, lintvormige bladeren, die uit een ➛rizoom groeien. Deze komen ver boven water uit, het rizoom groeit tot anderhalve meter diep. De planten zijn wereldwijd verspreid, met name over het noordelijk halfrond, waar ze, als typische pioniersplanten, in allerlei natte gebieden als één van de eersten opkomen.
De bloeiwijzen bovenaan de lange bloemstengel bestaan uit twee boven elkaar staande aren met dicht opeen gepakte bloemen; de mannelijke boven de vrouwelijke. De laatste resulteren na bevruchting in de herkenbare, sigaarvormige knotsen.
Drie geslachten, waaronder Typha, met ruim 40 soorten, zoals de kleine lisdodde, T. angustifolia en de grote lisdodde, T. latifolia, die beide algemeen in België en Nederland voorkomen. Beide zijn door hun grootte ➛ongeschikt voor aquariumgebruik, en meer geschikt voor een vijver.
U
= indiaans voor pad.
Klein geslacht van cichliden met 2 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Vrij grote Zuid-Amerikaanse cichliden met een zeer hoog gebouwd, min of meer schijfvormig lichaam, dat doet denken aan dat van ➛discusvissen, waar ze ook in andere opzichten erg op lijken. De harde rugvinstralen zijn verlengd als van een kam. De zijlijn is onderbroken. In de natuur leven ze op wat grotere diepte in de ➛Amazone rivier.
Het zijn, evenals discusvissen, groepsvissen die zich met zeker zes dieren, bij voorkeur drie of meer paren, meer op hun gemak voelen. Vreedzame en rustige dieren die goed met zorgvuldig gekozen, in zake niet te druk, gezelschap kunnen worden gecombineerd. Alleen tijdens de paai kunnen mannen onderling flinke rivaliteit tonen, overigens zelden met schade. Een dergelijke groep vraagt een groot aquarium van minimaal 500 liter. Richt deze in met grote stukken hout en stenen als schuilvoorziening, en zorg voor gedempt licht. Planten zijn het hoofdvoedsel van deze vissen en alleen hardbladige soorten worden met rust gelaten, een kwestie van uitproberen. Naast ➛plantaardig wordt ook beperkt dierlijk voedsel gegeten. Hun eetlust is groot. De vissen zijn warmtebehoeftig en stellen mineraalarm, zacht en zuur water op prijs. Dat betekent het gebruik van ➛onthard water uit bijvoorbeeld een ionenwisselaar. Ververs regelmatig, de dieren zijn gevoelig voor matige waterkwaliteit
Dat is ook zeker nodig voor de kweek die, ook weer net als bij discusvissen, lastig is, maar zeker wel mogelijk, zeker als het om nakweekouders gaat. Jongen van wildvangdieren zijn doorgaans moeilijk aan het eten te krijgen. Uaru's zijn kieskeurig wat de partnerkeuze betreft, daarom is het van belang kweekkoppels uit de bestaande groep te laten ontstaan, daarmee staat of valt het succes van de kweek. Breng de dieren in goede conditie met afwisselend voer en houd de temperatuur aan de bovenkant van het aangegeven bereik. 100 tot 300 Eieren worden afgezet op een zorgvuldig schoongemaakt voorwerp, meestal een steen of stuk hout, en worden door beide ouders bewaakt. Na ongeveer 2 dagen komen de eieren uit, die zo'n drie dagen later vrij rondzwemmen. De eerste periode eten de jongen van de mucuslaag van de flank van de ouders, ook weer net als bij discusvissen. De jongen groeien snel.
Heckel 1840
Afkomstig uit Guyana en Noord-Brazilië in de diepere delen van de rivieren in het gebied.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. De kleur varieert sterk met het ouder worden. Jonge dieren vertonen een bruine kleur met een patroon van bleekwitte vlekken. Later verbleekt het bruin en blijft een olijfgroen-lichtbruine grondkleur over, met een achterwaarts liggende kegelvlek op de onderste helft van de flank, die van het kieuwdeksel tot op de staartwortel loopt. Deze kan verbleken, afhankelijk van de gemoedstoestand. Om de achterkant van het oranjerood omrande oog een diepzwarte brede rand. De vinnen zijn bleekblauw.
Lengte tot 30 cm.
Verzorging en kweek als beschreven bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 26 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Kopen: ok.