= smal en donker.
Geslacht van slakken met meer dan 30 soorten uit de familie van de ➛Thiaridae.
In zoet en ➛brak water levende kieuwslakken met een spits en smal huis als een ijshoorn. De verspreiding beslaat de kuststreken van Afrika, (sub)tropisch Azië en Australië. Huis met meerdere regelmatige, meestal subtiele kielen (opstaande rand in de draairichting), soms door ribben (opstaande dwarse rand) doorkruist, wat een regelmatige knobbelstructuur oplevert. De slakken zijn van gescheiden geslacht.
Eenvoudig te houden slakken die weinig eisen stellen. De dieren leven van ➛algen, ➛biofilm en ➛detritus, planten worden met rust gelaten, tenzij deze ontworteld raken door hun graafwerk. Kweken is evenwel moeilijk, de dieren leven vooral in ➛mangrovegebied en houden er een ➛amfidrome levenswijze op na. Jongen beginnen hun larvestadium als vrij zwemmend plankton en spoelen naar zee. Daar ondergaan ze de metamorfose naar volwassen dier en keren terug naar zoet water.
Bruguière 1789
Te vinden langs de Zuidoost-Aziatische kust tot Taiwan en de Salomonseilanden ten oosten van Nieuw-Guinea, maar ontbreekt in China. Altijd in kustrivieren en ➛mangrove.
De aangegeven lengte wordt slechts zelden gehaald en blijft in de regel steken op de helft. Zeer spitse en slanke slak, waarvan het huis van een volwassen dier 12 of meer windingen kan hebben. Deze zijn knobbelig door de bij het geslacht genoemde combinatie van kielen en ribben. De kleur varieert van olijfgroen tot donkerbruin, waarbij de laatste windingen bij jonge dieren in de regel lichter is gekleurd.
Lengte tot 10 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht omschreven. Grote en actieve slakken die wat meer ruimte verlangen, kleine aquaria kunnen niet in de voedselbehoefte voorzien zonder bij te voeren. Zuurstofrijk water is van belang.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 30° C
pH: 7-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geslacht van eencellige dieren uit de stam van de ➛Ciliophora of trilhaardiertjes, vaak aangeduid met de naam trompetdiertjes.
Die naam heeft betrekking op het tot 2 mm lange, hoornvormige lichaam als deze aan een ondergrond is vastgehecht, waarmee ze tot de grootste eencellige dieren behoren. Zwemmend sluit de trompetvormige opening zich en wordt het lichaam peervormig.
Stentor voedt zich met ➛bacteriën en ➛algen door deze uit het water te filteren met een krans van trilharen aan de rand van eerder genoemde opening. Bacteriën komen vooral voor daar waar ➛rotting plaats vindt, vanzelfsprekend treden ook deze dieren daar vaak op. Sommige soorten, zoals S. polymorphus, kunnen in symbiose met een alg van het geslacht Chlorella leven, en kleuren dan groen. Sommige soorten kunnen ➛cysten vormen om barre tijden door te komen.