Rode ➛muggenlarven is een verzamelterm voor de larven van diverse soorten dansmuggen uit de familie van de Chironomidae, niet stekende insecten van over het algemeen ongeveer een centimeter grootte. De ongeveer 12-13 mm grote larven van deze muggen hebben een bloedrode kleur dankzij de aanwezige hemoglobine in het bloed, wat vrij uniek is in de insectenwereld. Daarmee kan de larve direkt zuurstof door de huid uit het omringende water ademen, zelfs in zuurstofarme omgevingen, zoals vervuild water.De larven zwemmen meestal niet, maar leven op de bodem, waar ze ter bescherming en camouflage een kokertje bij elkaar plakken, samengesteld uit afval dat binnen reikwijdte ligt. Als de omstandigheden dat vragen, kunnen de larven snel achtjes draaiend met hun lijf zich redelijk vlot verplaatsen, al lijkt dat niet altijd even gericht te gaan. Door de rode kleur is de larve opvallend en kwetsbaar.
Voor wat grotere vissen vormen deze larven een prima ➛voer, al moet er voor worden gewaakt dit met ander voer af te wisselen. Dit houdt vooral verband met de herkomst van de larven en hun daaraan gerelateerde darminhoud. Commercieel gekweekte larven geven in dat opzicht het minste risico.
➛Glossolepis incisus
➛Hyphessobrycon flammeus
= lijkt op Roestes.
Geslacht van karperzalmen met ruim 20 soorten uit de familie van de ➛Characidae.
Eenvoudig gekleurde, vrij kleine roofvissen uit Zuid-Amerika.
Typerend aan deze dieren is de rug, die stijl oploopt direct achter de kop, en met een boog naar de staart uitloopt. De kop is dientengevolge spits. De bek is wat bovenstandig en voorzien van scherpe, puntige tanden. De aarsvin is, als bij vele karperzalmen, lang en beslaat de helft van het lichaam. De veel kortere rugvin is driehoekig, de staart gevorkt. Ook de vetvin ontbreekt niet. Alle zijn meestal ongekleurd, soms met een donkere zoom. Vrouwen zijn wat voller van bouw.
Sterke en weinig eisende vissen. Eveneens karakteristiek is de wat met de kop neerwaartse zwemhouding. De dieren voeden zich met insecten en schubben van andere vissen. Dat maakt het noodzakelijk de vissen goed te voeren, om te voorkomen dat ze op schubbenjacht gaan, bovendien zijn de dieren gulzig.
Voor zover de kweek is gelukt, verloopt deze als bij andere karperzalmen, zoals beschreven bij de familie. Productieve dieren. Het opkweken van jongen geeft weinig moeilijkheden.
Fowler 1932
Afkomstig uit de rio Paraguay en Paraná in het zuiden van Brazilië, in water met weinig of geen stroming.
Vorm beschreven bij het geslacht. Kleur zilverachtig doorschijnend, soms wat gelig. Achter de kieuwdeksel is een ronde, zwarte vlek, iets kleiner dan het oog. Ook op de staartwortel is een zwarte vlek aanwezig.
Lengte ♀ tot 9 cm, ♂ tot 8 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
Over de kweek zijn geen gegevens.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Wordt nog vaak met de oude naam R. paranensis aangeduid.