PterophyllumPterophyllum altum

Pterophýllum

= met een gevleugeld blad.

Maanvissen

Klein geslacht van cichliden met 3 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Merkwaardig gevormde en sinds hun introductie in 1911 hoogst populaire vissen met een bijzonder hoge rug- en aarsvin, afkomstig uit het ➛Amazonegebied in Zuid-Amerika. Hun vorm, tekening en zwemgedrag bieden goede camouflage tussen opgaande rietstengels, maar ook op andere plaatsen komen de dieren voor. De maanvis behoort tot de groep langst gehouden en meest bekende aquariumvissen.

Lichaam vrijwel cirkelrond en zijdelings sterk samengedrukt, met toch een spitse kop met een kleine, eindstandige bek. De elkaar spiegelende rug- en aarsvin zijn zeer hoog en lang, waarbij de voorste vinstralen zodanig ver over de erachter liggende steken, dat de achterranden in één lijn staan, indien maximaal gespreid. Hierdoor lijkt de vissen driehoekig. De staart is liervormig met draadvormig verlengde uiteinden. De lange buikvinnen komen ver voorbij de aarsvin.

De drie soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en zijn met drie parallelle, donkerbruine dwarsbanden op een gelig zilverwitte grondkleur getekend; de voorste loopt over het oog, de tweede loopt tussen de voorkant van rug- en aarsvin en de derde tussen de uiterste punten van beide. Daartussen zijn bij P. altum en P. leopoldi soorten minder heldere banden te zien, die ook vrijwel afwezig kunnen zijn. Aan de strepen is hun gemoedstoestand te zien: bij stress vervagen ze, in goede doen zijn ze donker getint. Lokale varianten komen voor, natuurlijke kruisingen zijn niet uitgesloten. Ook de kweekzuiverheid van wat er door kwekerijen wordt verhandeld valt te betwijfelen. Er zijn dan ook vele kweekvormen verkrijgbaar: witte, goudgele, zwarte, gemarmerde, etc.

Alhoewel over het algemeen rustige, statige dieren, maar kunnen onderling toch, als cichliden, wel wat strijd hebben. Naar andere vissen zijn ze echter vreedzaam. Belangrijk is wel dat een aquarium minimaal 50 cm hoog is, de vissen kunnen, goed uitgegroeid, tot 25 cm hoog worden. Maanvissen worden vaak in te kleine aquaria gehouden. Houdt ze liefst een kleine groep van minimaal vijf dieren, zodat eventuele agressie beter wordt verdeeld. Maanvissen zijn vrij warmtebehoeftig. Al te fel licht kan met drijfplanten of -bladeren worden gedempt, houdt de stroming beperkt. In de natuur komen de dieren ook veel tussen boomwortels voor, iets om bij de inrichting te gebruiken. Voer de dieren met gevarieerd ➛dierlijk en wat ➛plantaardig voer, ook droogvoer wordt geaccepteerd.

Substraatbroeders, die tot 400 eieren op verticale voorwerpen afzetten, zelfs op ruiten. Een goed kweekkoppel is evenwel nodig, wat kan ontstaan uit een groep jonge dieren, ook al omdat het geslachtsonderscheid moeilijk is. Alleen tijdens de paai is dit eenvoudig: mannen hebben een kleine genitaalpapil, vrouwen een wat langere legbuis. Buiten dat zijn mannen wat hoekiger dan de meer ronde vrouwen. De laatste zijn ook wat breder, wat het beste van voren is te zien. Eenmaal wat langer ervaring met deze dieren wordt het onderscheid eenvoudiger. Heeft zich eenmaal een koppel gevormd, dan is de kweek niet moeilijk meer. Breng ze met afwisselend voer en tegen de maximum temperatuur in conditie voor de kweek. De broedzorg is zorgvuldig, zowel wat eieren als jongen betreft. Goed voeren is daarbij wel van belang: het komt voor de eieren of jongen worden gegeten. Eieren komen na ongeveer 3 dagen uit. Zodra de jongen na een paar dagen vrij zwemmen kunnen deze met ➛Artemia formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd.

áltum

Pellegrin 1903

Inheems in Venezuela en Colombia in de stroomgebieden van de rio Orinoco en Negro, en minder algemeen dan P. scalare.

Pterophyllum altum
Pterophyllum altum. © ➛I. Mikolji

Vorm volgens de geslachtsbeschrijving. Hoogte tot 35 cm. Typerend is de 'wipneus' als gevolg van de inwaartse knik in het voorhoofd, bij de ogen. Vinnen verhoudingsgewijs groter dan bij de andere soorten. Op de staartwortel is, net als bij P. scalare, een vierde donkere band te zien. Tussen die vier zijn vagere grijzig bruingroene banden zichtbaar.

Lengte tot 15 cm.

Een beduidend moeilijker soort dan P. scalare. Zacht, zuur water is van belang, al redden ze zich in wat harder ook. Aan de donkerte van de vier genoemde strepen is te zien hoe de dieren zich voelen.

De kweek verloopt als vermeld bij het geslacht, maar vereist genoemde waterwaarden.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 24 tot 32° C

pH: 5-6   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

IUCN gegevens ontbreken, en in de handel is vooral wildvang te krijgen. De vis wordt echter weinig aangeboden.