= onechte Tropheus.
Geslacht van cichliden met ruim 15 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Endemisch levende cichliden in het ➛Malawimeer in oostelijk Afrika. Voorheen een veel groter geslacht, tot vele soorten op grond van nieuwe inzichten in de geslachten Chindongo, ➛Maylandia en Tropheops werden ondergebracht.
Langwerpige, zijdelings matig afgevlakte vissen die robuust aandoen. De voorhoofdlijn loopt vrij steil naar beneden, wat een laaggeplaatste, eindstandige bek oplevert. Na de kop lopen rug- en buiklijn in gelijke mate naar elkaar toe. De rugvin is lang, de aarsvin aanzienlijk korter, en voorzien van enkele eivlekken. De staart is driehoekig waaiervormig. Het geslachtsonderscheid is eenvoudig: mannen zijn kleurrijker - blauwer - dan de overwegend geel of bruin gekleurde vrouwen. Op een enkele uitzondering na zijn de vissen voorzien van zwarte dwarsstrepen.
Voornamelijk tot de ➛Mbuna behorende cichliden die in ondiep water langs de rotsige kusten van het meer leven. Zorg daarom voor voldoende schuilgelegenheid. Anderzijds wordt ook de zandbodem wel bezocht, een redelijk fijn soort goed afgerond grind heeft de voorkeur.
Maternale ➛muilbroeders. Mannen onderhouden een territorium en probeert te paaien met passerende vrouwen. Nadien verlaat de vrouw het territorium en broed vervolgens de eieren in ongeveer drie weken uit. Deze zijn dan zo groot dat ze met Artemia of ➛jongbroedvoer van vergelijkbare grootte kunnen worden gevoerd.
Trewavas 1935
Endemisch in het zuidelijk deel van het meer, in ondiep water tussen rotsen tot een diepte van 4 meter. Bij ruw weer wordt meer open water opgezocht.
Grondkleur beigewit met 8 of 9 dwarsstrepen, die meestal vaag aanwezig zijn. Tekening verder deels bepaald door de herkomst in het meer. De meeste mannelijke dieren zijn overwegend staalblauw, meer zuidelijke dieren zijn van twee witte dwarsstrepen voorzien, de hoge vager dan de heldere in het midden. Vrouwen met geeltinten, vooral de buik, en een duidelijke donkere, door de dwarsstrepen onderbroken lengtestreep.
Lengte ♀ tot 8 cm, ♂ tot 10 cm.
Alleen onderling territoriaal. Te voeren met een gelijke mix van dierlijk en ➛plantaardig voedsel.
De kweek is niet moeilijk en verloopt volgens de beschrijving bij het geslacht. Tot 40 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Een bedreigde soort. Beperk de koop tot nakweek.
Ribbink & Lewis 1982
Aangegeven grootte zoals dieren in het meer worden aangetroffen, in het aquarium ze de helft langer worden. Op de gele grondkleur liggen 7 brede dwarsbanden, indien de voorhoofdsvlek niet wordt meegerekend. Over de lengte ligt een meer of minder duidelijke lengtestreep, afhankelijk van de stemming. Ook de plaats in de hiërarchie bepaald de mate van zwartkleuring: zwarter is hoger in rang. Vinnen hebben een blauwe rand, volwassen mannen hebben een blauwe schijn over het lichaam. De rugvin heeft bij vrouwen donkere vlekken, bij mannen zijn de vinnen donkerder. Vrouwen minder intens van kleur en kleiner.
Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 12 cm.
Tamelijk agressieve soort die het best in een harem kan worden gehouden, ook voor de eventuele kweek. Deze is niet moeilijk, tot 60 eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Deze cichlide leeft in ➛symbiose met de meerval Bagrus meridionalis, die door deze cichlide van huidparasieten wordt verlost. Ook worden soms de eieren van de meerval gegeten, waartoe de cichlide vrijwel geheel zwart kleurt, waardoor de meerval deze hulp niet meer herkend.
Kopen: ok.