PersicariaPethia bandula

Persicária

= als perzik(blad).

Duizendknoop

Zeer uitgebreid geslacht van planten met ruim 150 soorten uit de familie van de ➛Polygonaceae.

Stevige planten met een wereldwijde verspreiding. Stengels rechtop, soms liggend, bladeren verspreid, zittend of met een korte steel. Vorm ovaal, lancet-, spies- of pijlvormig. Soms is een rizoom aanwezig, ook worden soms uitlopers gevormd. Bloemen op okselstandige bloeitakken aan de top.

Snel groeiende planten die veel licht en voeding verlangen. Meerdere soorten hebben onkruidachtige eigenschappen.

Te vermeerderen door het afnemen van stekken.

hydropiperoídes

Small 1903

Inheems in zowel Noord-, Midden als Zuid-Amerika, in stilstaand water, meestal deels er bovenuit.

Persicaria hydropiperoides
Persicaria hydropiperoides

Vorm volgens de geslachtsbeschrijving. Bladeren gestrekt lancetvormig, groen. Stengels licht roodbruin, knoopafstand korter dan andere soorten. Bloemen wit met een bruinroze hart.

Verzorging en vermeerdering als bij het geslacht vermeld. Kan met weinig licht toe, maar groeit beter met veel. Optimale temperatuur rond de 25°.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 18 tot 30° C

pH: 5-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Peruaanse zebragarnaal

Euryrhynchus amazoniensis

pésu

= naar de lokale naam.

Brýcon

Péthia

= de Sinhala streeknaam voor deze vissen.

Geslacht van karpers met ten minste 30 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.

Zuid-Aziatische barbelen uit de onderfamilie van de Smiliogastrinae, welke voorheen onder het geslacht ➛Puntius vielen. Kenmerkend zijn de zeer kleine of geheel ontbrekende ➛baarddraden. Lichaam robuust en spoelvormig, met een wat hogere rug, de rugvin op het hoogste punt. Kleine kop met eveneens kleine, eindstandige bek. Vinnen afgerond, staart gevorkt.

Energieke maar vreedzame vissen, geschikt voor het ➛gezelschapsaquarium. Liever niet combineren met al te schuwe dieren. Deze scholenvissen kunnen het beste worden gehouden in een groep van minimaal 8 dieren, liefst evenveel mannen als vrouwen. De mannen tonen hun kleuren het best als er naar de vrouwen gepronkt kan worden en er onderlinge rivaliteit heerst. Ook verdwijnt schichtigheid met meer dieren. Een combinatie van zwemruimte en dichte beplanting om te schuilen is wenselijk. Zorg ook voor enige ➛stroming. Het voedsel kan bestaan uit kleine kreeftachtigen en muggenlarven, maar ook wat plantaardig voer, alle ook in ➛diepvriesvorm. Ook ➛droogvoer is zelden een probleem.

De meeste soorten laten zich goed kweken en ook in het gezelschapsaquarium kunnen er zomaar een paar jongen rondzwemmen. De kweek verloopt als beschreven bij de familie. Breng één of meer kweekstellen, dat wil zeggen met drachtige vrouwen, in de kweekbak.

bándula

Kottelat & Pethiyagoda 1991

Endemisch op Sri Lanka in een kleine rivier in de buurt van de plaats Galapitamada.

Vorm als bij het geslacht aangegeven, betrekkelijk hoog van vorm. Grondkleur licht oranjegeel, met een bruinige rug. Achter de kieuwdeksel en ter hoogte van de aarsvin een diepzwarte dwarsband, de laatste is op de aarsvin zelf nog zichtbaar. Daartussen, op en onder de rugvin, een derde, veel vagere band, en een vierde, eveneens vaag, boven het oog. Een smalle, onopvallende rand is te zien bij de staartaanzet. Op de buikvinnen weer een diepzwarte vlek. De bovenlip is oranjerood. Mannen zijn kleurrijker, vrouwen steviger gebouwd.

Lengte tot 40 mm.

Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.

Geen kweekverslag bekend.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 20 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 0-18   fH: 0-32   ppm: 0-300

Een ernstig bedreigde soort. In de handel is voornamelijk nakweek te koop.

Kopen: ok.