= met tanden.
Libellen
Orde van grote gevleugelde roofinsecten uit de klasse van de ➛Insecta, die prooi vangen in de vlucht.
Hun vier grote, onafhankelijk te sturen vleugels verleent ze uitstekend vliegvermogen dat hen daartoe in staat stelt. Hun zicht is ook bijzonder goed: de bewegelijke kop bestaat voor bijna de helft uit beide ogen. De zes poten fungeren als een vangkooi. 's Zomers speuren libellen langs struiken en bomen om prooi op te jagen om deze vervolgens al vliegend te verschalken.
Libellen zijn onderverdeeld in twee onderorden, de echte libellen of Anisoptera, en de juffers of Zygoptera. Beide groepen insecten hebben behalve genoemde kop en vleugels een fors motorblok in de ➛thorax en een zeer langgerekt ➛abdomen. Van de ruim 6000 beschreven soorten komen er ruim 70 in België en Nederland voor.
Het verschil is eenvoudig te zien. De libellen zijn een stuk groter dan de juffers, die in rust hun vleugels meestal wél kunnen inklappen. Bij de juffers staan de ogen op korte stelen, als bij ➛garnalen. Beide kunnen fraai gekleurd zijn.
Ook de larven zijn bijzonder luxueus uitgeruste rovers. Zo beschikken de vrij grote libellenlarven over een groot achterlijf met een korte, in drie delen te spreiden adembuis waarmee zowel atmosferische lucht (samengeknepen) als onder water (gespreid) kan worden geademd. Met het achterlijf kan de larve zich in nood tevens snel uit de voeten maken door deze al pompend als straalaandrijving te gebruiken.
De jufferlarven ademen uitsluitend onder water met drie veervormige aanhangsels aan het achterlijf. Ook deze blijken in geval van nood voor voortstuwing te kunnen zorgen zodra de larve met het abdomen een slingerende beweging maakt.
Voor het vangen van prooien beschikken larven van beide groepen over een zogeheten vangmasker. Dit is een uit twee delen bestaande vangarm met aan het einde een kaakachtige grijper, welke onder de kop ligt ingeklapt. Door het masker razendsnel uit te klappen kan de larve de prooi bij verrassing vangen.
Eenmaal volgroeid kruipen beide typen larven enige centimeters boven water, meestal aan een plantenstengel. Daar droogt de huid en barst open op de rug van kop en thorax, waarna de libelle zich naar buiten krult en zich vervolgens uit de larvehuid worstelt. Vervolgens worden de vleugels met bloed opgepompt en kunnen deze uitharden, waarna gevlogen kan worden. Libellen zijn erg kwetsbaar in dit stadium.
Als prooi zijn jufferlarven mogelijk wel interessant voor bijvoorbeeld grotere cichliden, maar de libellenlarven zijn voor het doorsnee aquarium echter ongeschikt en zelfs gevaarlijk, aangezien kleinere vissen op hun menu staan. Gelukkig zijn de larven door hun grootte snel herkenbaar en leveren alsnog weinig gevaar op.
De larven zijn zelf zeker een aquarium waard en goed te houden in een eenvoudige glazen of kunststof bak. Houdt er echter rekening mee dat de larven grote eters zijn die dagelijks vele waterinsekten, hun larven en kikkervisjes kunnen verorberen. Als studieobject zal de libellenlarve echter niet gauw vervelen.
Harde, borstelige structuren bestaande uit tandbeen en glazuur, vaak op de kop, soms is het lichaam er volledig mee bedekt, zoals bij meervallen uit de geslachten ➛Otocinclus en ➛Panaque.
Vooral te vinden naast de mondopening en op de borstvinnen van ➛harnasmeervallen, meer uitgesproken bij mannelijke dieren. Ook bij andere dieren komen odontoden voor.