= betekenis onduidelijk.
Klein geslacht van meervallen met 4 soorten uit de familie van de ➛Cetopsidae.
Meervallen met een langwerpig, ongepantserd lichaam, rond in doorsnee. De stompe kop heeft een kleine, eindstandige bek. Opvallend is de lange aarsvin. De afgeronde staartvin is scherp ingesneden, bijna tot aan de scherp afgetekende staartwortel. Een kleine vetvin is aanwezig. De rugvin en buikvinnen zijn klein. Drie paar baarddraden.
Eén soort wordt slechts zelden in de handel aangeboden.
Günther 1863
Verspreid over een groot deel van het Amazone, Rio Negro en Orinoco stroomgebied, waar de dieren leven in water met geringe stroming en een zand- of grindbodem, tussen boomwortels en plantenafval.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Grondkleur roodbruin met een donkere, langwerpige en grillig gerande vlek van de kieuwdeksel tot halverwege het lichaam over een brede witte streep die aan de onderkant verloopt naar rozebruin. Vinnen zijn variabel van tekening; van een scherp gerand marmerpatroon tot bijna transparant met een enkele donkere vlek.
Lengte tot 8 cm.
Vreedzame dieren die zich gedragen als een stuk hout: drijvend aan het oppervlak met de kop net boven water, of bewegingloos tussen plantenresten, volledig vertrouwend op de ➛camouflage. Niet te sterke stroming en gedempte verlichting is aan te raden. De vissen laten zich goed met andere rustige en niet te grote of kleine dieren combineren. In een gezelschapsaquarium laten ze zich evenwel maar weinig zien. Deze nachtelijk levende groepsdieren voelen zich met minimaal zes exemplaren meer op hun gemak. In de natuur leven de dieren van in het water gevallen insecten, waaronder mieren. In het aquarium accepteren ze alle gangbare voer van geschikt formaat.
Kweken lukt soms spontaan, waarnemingen daarvan ontbreken.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.
= nagelmond.
Monotypisch geslacht van klimbaarzen uit de familie van de ➛Helostomatidae.
Zijdelings sterk afgeplatte vissen met een typische raspmond, die ook aan een spijkerkop zou kunnen doen denken. De enige soort is H. temminckii.
Cuvier 1829
Zoengoerami
Inheems in Zuidoost-Azië en de Indonesische eilanden Java, Borneo en Sumatra; altijd in door tannines bruin gekleurd, helder water met beperkte stroming, vaak met ondergelopen begroeiing. De dieren trekken, naar wordt vermoed, op gezette tijden van meer permanent water naar tijdelijk ondergelopen gebied.
Hoge, zijdelings sterk samengedrukte vissen met een nagenoeg parallelle rug- en buiklijn, die zowel naar de staart als de snuit spits toelopen, waardoor het lichaam iets van een opgerekte zeshoek heeft, iets wat bij volwassen dieren duidelijker wordt. De merkwaardig gevormde, eindstandige bek is uitgestulpt vrijwel cirkelrond, met zeven à acht horizontale rijen schraaptanden. In rust vouwt de schijf inwaarts dubbel. De wilde, lichtbeige vorm met daarover een gelige bronskleur is nauwelijks verkrijgbaar, de lichtroze, ➛leucistische kweekvorm met zilveren schubben ontbreekt in vrijwel geen enkele zaak. Het geslachtsonderscheid is niet eenvoudig, vrouwen zijn in de regel voller van bouw.
Lengte tot 25 cm.
Populaire, maar grote vissen, in de regel vreedzaam, maar mannen kunnen, als ze ouder worden, onderling flinke agressie vertonen. Voldoende ruimte is belangrijk. Evenals bij ➛cichliden doen de mannen dit door bekkentrekken, wat bij deze vissen op zoenen lijkt. Solitair of in een groep echter goed te houden. Dat laatste vraagt op termijn veel ruimte, om dodelijke conflicten te voorkomen. Plaats ook geen nieuw dieren in een bestaande groep, laat de dieren van jongs af aan samen opgroeien. Toch prima geschikt voor het ➛gezelschapsaquarium, al kunnen, bij gebrek aan ruimte, gelijkvormige dieren ook belaagd worden. In het aquarium worden de dieren meestal niet groter dan 15 cm.
Zoengoerami's zijn voedselspecialisten, die met hun getande lippen algen en andere micro-organismen van harde oppervlakken schrapen. Hun kieuwen zijn daartoe van fijne zeven voorzien. Kiezen in de keel ontbreken, grover voedsel kan daarom niet worden vermalen. Klein levend voer vormt echter geen probleem, zoals kleine kreeftachtigen, ➛muggenlarven en ➛Artemia, zolang het hoofdaandeel maar ➛plantaardig is. ➛Spirulina en andere groenvoer tabletten zijn geschikt gebleken. Voeren van zachte waterplanten wordt ook gewaardeerd, reden om voor decoratie uitsluitend taaie of snelgroeiende planten te gebruiken , zoals javavaren of -mos of Anubias.
Kweken is, met meer uitgegroeide dieren van ongeveer 12 cm of meer, goed te doen. Een ochtendzon en naar het maximum verhoogde temperatuur hebben een gunstig effect. Productieve vissen die geen ➛broedzorg vertonen. De drijvende eieren worden onder waterplanten afgezet en komen na maximaal drie dagen uit. De jongen zwemmen na twee dagen vrij. Voeren kan met zeer fijn voedsel als infusoriën of spirulinapoeder.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.