= afgeleid van Esox.
Snoekachtigen
Orde van grote roofvissen uit de infraklasse van de ➛Teleostei. In Nederland en België komt één soort voor uit de familie van de ➛Esocidae.
= naar een Gallische naam.
Klein geslacht van beenvissen met 5 soorten uit de familie van de ➛Esocidae.
Langwerpige roofvissen, zijdelings beperkt afgeplat. Rug- en buiklijn lopen parallel. De kop is vrij groot, met een diep ingesneden, brede bek, van boven plat, wat aan een eendensnavel doet denken. Deze heeft meerdere rijen puntige, achterwaarts staande tanden in de bovenkaak, en één rij in de onderkaak. De ongepaarde vinnen zijn vrij klein en staan ver naar achteren. De langwerpige zwemblaas bestaat uit één stuk. Kleine, vastzittende schubben. Kaken en mondholte kunnen ver worden uitgezet om prooien naar binnen te zuigen.
Linnaeus 1758
Snoek
Te vinden in Noord-Amerika, Europa en noordelijk Azië, langs oevers tussen riet en waterplanten. In België en Nederland algemeen.
Kleur variabel al naar gelang de herkomst. Lokale snoeken zijn doorgaans bruinig groen met een patroon van grijsgele, ovaalronde vlekken, waarin naar achteren hellende lijnen zijn te zien. De tekening loopt door op de roodachtige vinnen. Buik wit.
Lengte ♀ tot 1,4 m, ♂ tot 85 cm.
Voor het houden van kleine snoeken is toch veel ruimte nodig, de groei wordt niet door gebrek aan ruimte geremd. Schuilplaatsen tussen planten of wortels zijn nodig voor hun natuurlijke leefwijze. Verder helder, zuurstofrijk water en een niet te hoge temperatuur. Heel jonge snoeken kunnen met insectenlarven en wormen worden gevoerd, maar al snel zijn vissen als voer nodig.
De paai valt tussen februari en april, eieren worden vooral in ondergelopen weilanden afgezet, vaak nog onder het ijs. Snoeken zijn met 30 cm geslachtsrijp. Kweken in het aquarium lukt niet, maar snoeken uit eieren laten opgroeien is bijzonder interessant.
Geschikt voor aquaria vanaf 2000 liter.
tot 20° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300