= naar de Bengaalse naam.
Geslacht van karpers met meer dan 40 soorten uit de familie van de ➛Danionidae.
Vissen uit dit geslacht in 2003 overgebracht in uit het geslacht ➛Danio en bezitten twee korte baarddraden, indien aanwezig; een streep op de anaalvin ontbreekt. Goudkleurige lengtestrepen lopen niet door tot op de staart.
Wat grotere soorten met een, naar de staart toe, slanke spoelvorm, waarvan de buiklijn wat ronder is dan de ruglijn, typerend voor vissen die nabij het oppervlak leven. Rug- en aarsvin staan betrekkelijk ver achteren, wat wijst op een leven in de stroming. Ook de smalle, laag horizontaal geplaatste borstvinnen passen daarbij. De kop is vrij spits met een kleine, enigszins bovenstandige bek, met aan weerszijden een baarddraad. Vinnen grotendeels kleurloos. Vrouwen wat ronder, mannen kleurrijker.
De kleur is groenig tot bruinig zilvergrijs, naar de rug toe donkerder. De blauw met goud tekening op de flank kent een aantal vaste kenmerken. Meest opvallende is de centraal liggende, metalige, blauwe band die vanaf de kieuwdeksel, net onder of op de meestal volledige zijlijn, tot in de staart loopt. Deze is bij sommige soorten scherp afgetekend. Daarover leggen één, meestal twee, soms meerdere goudgele dunne lengtestrepen met of zonder vlekken. Per soort verschillen deze, wat ze herkenbaar maakt.
Vreedzame, maar wel aanwezige ➛scholenvissen, die beter niet met schuwe soorten bijeen worden gehouden. Houdt ze liefst met minimaal 8 exemplaren bij elkaar. Van belang is voldoende zwemruimte, liefst met wat stroming, wat zorgt voor een zuurstofrijke bovenlaag. Ververs wekelijks een flink deel van het water Zorg voor een goed afgedekt aquarium om de springlust te beteugelen. Als voedsel zijn in het wild vooral overvliegende insecten het belangrijkst, in het aquarium wordt alles van het juiste formaat gegeten, zowel levend, diepvries- als droogvoer. Gulzige eters, die maar weinig voedsel de bodem laten bereiken.
Vrijleggers zonder broedzorg. De kweek verloopt in de regel eenvoudig en als beschreven bij de ➛Cyprinidae.
Fang & Kottelat 1999
Inheems in het stroomgebied van de Nam Leuk rivier in het noordwesten van Laos, op de grens met Thailand. De vissen leven in poelen met helder tot zeer helder water met veel waterbeweging.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Twee goudgele lijnen lopen parallel, even van de rand van de onderliggende blauwe band. Achter de kieuwdeksel zijn ze met elkaar verbonden. Soms is ertussen nog kort een derde lijn zichtbaar.
Lengte ♀ tot 8 cm, ♂ tot 7 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 23 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Geen IUCN status.
McClelland 1839
Inheems in het noordoosten van India in het stroomgebied van de Brahmaputra rivier.
Eén van de grootste soorten. Lichaamsvorm volgens de geslachtsbeschrijving, slank. 31 tot 34 zijlijnschubben. De brede, blauwe lengteband loopt tot de staart. Iets van de randen liggen twee parallelle goudgele, dunne lengtestrepen met hooguit enkele onderbrekingen aan de voorkant.
Lengte ♀ tot 15 cm, ♂ tot 13 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 18 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
D. aequipinnatus wordt geregeld verward met D. malabaricus en ook als zodanig verkocht. In oudere literatuur is dit ook meestal het geval.
Kopen: ok.