DawkinsiaDawkinsia assimilis

Dawkínsia

= naar Brits evolutiebioloog Dawkins.

Geslacht van karpers met ten minste 10 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.

Wat grotere karpers uit zuidelijk India en Sri Lanka, welke voorheen onder de geslachten ➛Puntius en ➛Barbus vielen. Hun lengte varieert tussen 8 en 12 cm, hebben soms baarddraden op de mondhoeken. Lichaam hoog ovaal, zijdelings samengedrukt, wat een stevige indruk maakt. De kop is klein, evenals de eindstandige bek. Schubben zijn groot. De vrij hoge rugvin is soms van enkele verlengde vinstralen voorzien, iets wat zich pas op volwassen leeftijd ontwikkeld. Jonge dieren dragen in de regel drie brede, zwarte dwarsbanden, welke later meestal verdwijnen. Staartvin gevorkt en symmetrisch. Mannen zijn wat kleurrijker en hebben een spitse rugvin, vrouwen zijn wat groter en forser, de rugvin is ronder, kleuren minder uitgesproken.

Vreedzame, levendige ➛scholenvissen die weinig eisen stellen, zeer geschikt voor het ➛gezelschapsaquarium. Hun grootte vereist echter wel een ruim aquarium, een school van 8 dieren is wel het minimum. Dit geeft groepsinteractie en voorkomt dat deze dieren hun levenslust verliezen. Enige ➛stroming wordt door de meeste soorten gewaardeerd.

Als voedsel is een mix van dierlijk en wat ➛plantaardig materiaal te geven, zowel in ➛levende vorm als ➛diepvries- of ➛droogvoer.

Kweken is in de regel niet bijzonder moeilijk en verloopt als vermeldt bij de familie. Spontane kweken in het gezelschapsaquarium komen voor, voor een meer gerichte kweek is een bak met gerijpt water van belang. Gedempte verlichting, wat fijnbladige planten als mos en een kweekrooster of laag knikkers voorkomen het ➛eierroven van de ouders. Eieren worden in de regel in de ochtend afgezet.

arúlius

Afkomstig uit de Kaveri rivier in zuidoostelijk India, in zuurstofrijk, helder en tot snel stromend water.

Dawkinsia arulius
Dawkinsia arulius. © ➛F. Ingemann Hansen

Lichaam als vermeld bij het geslacht. E´n van de weinige soorten waarbij de zwarte jeugdvlekken ook bij volwassen dieren aanblijven. Grondkleur goudbruin getint wit. Staart- en aarsvin met een helderrode rand. Schubben op de rug geven onder de juiste hoek soms een licht blauwgroen metalige weerschijn.

Lengte tot 12 cm.

Verzorging en gedrag als bij de geslachtsbeschrijving.

De kweek verloopt als vermeld bij het geslacht. Eieren komen na uiterlijk 36 uur uit, waarna de jongen nog tot 6 dagen de dooierzak opgebruiken. Opkweken van de jongen is niet moeilijk, de jongen groeien snel. Toch duurt het geslachtsrijp worden lang. Pas na 5 tot 6 maanden beginnen de jongen te kleuren.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 20 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een bedreigde soort. Beperk de aankoop tot nakweek en vermijd wildvang.

Kopen: ok.

assímilis

Jerdon 1849

Endemisch in zuidelijk India in de stroomgebieden van de Netravati, Chalakudy en Kallada rivier. Onduidelijk is de begrenzing van het vindgebied.

Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Kleur gelig zilverwit met gele schubranden, wat een nettekening oplevert. de bovenlip is helderrood, evenals de vlek op het eind van beide staartvinlobben, met daarachter nog een diepzwarte. Ogen zwart met een daarachter een zwarte vlek. Boven de zwarte vlek nog een zwakke rode. Op de staartwortel een zwarte, eivormige vlek. Rugvin zwak transparant rood.

Lengte tot 12 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 18 tot 25° C

pH: 6-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een kwetsbare soort, koop bij voorkeur alleen nakweek.

Kopen: ok.