= tandkarper.
Uitgebreid geslacht van tandkarpers met meer dan 50 soorten uit de familie van de ➛Cyprinodontidae.
Robuuste Noord-Amerikaanse tandkarpers met een langgerekt en hoog, ovaal lichaam, waardoor deze toch gedrongen lijken. De tolerantie wat de watersamenstelling aangaat is groot, zowel wat betreft temperatuur als ➛zoutgehalten, in de natuur komen de dieren daarom voor op plaatsen waar slechts weinig leven is te vinden, zoals zoutmeren in woestijnen in de zuidelijke VS en Mexico.
De kop is soms stomp en voorzien van een bovenstandige bek. De vinnen zijn alle afgerond waaiervormig. De lichaamshoogte neemt toe bij het ouder worden. Meerdere soorten zijn meer of minder ernstig bedreigd, enkele uitgestorven.
Onderling, maar ook naar andere vissen nogal agressieve dieren die in een ➛speciaalaquarium minder ➛stress opleveren. De inrichting vereist weinig speciaals, maar schuilplaatsen zijn van belang, zodat dieren lager in de pikorde een goed heenkomen kunnen vinden. Dat kan met stenen en hout, maar ook met planten, zolang geen zout aan het water wordt toegevoegd. Te houden als paar, maar beter nog in een kleine groep. Dit vraagt wel meer ruimte dan bij de soorten staat aangegeven.
Voedselbehoeften variëren, de meeste soorten eten voornamelijk ➛plantaardig voer, maar ook meer roofzuchtige soorten komen voor, die derhalve ook ➛dierlijk voedsel verlangen en het eten van kleine vis niet schuwen.
Kweken is doorgaans erg eenvoudig. Plaats bij één of twee mannen minimaal drie vrouwen om de agressie te verdelen. In zout water kan een kweekmop worden gebruikt. Na de korte balts worden vele tientallen eieren afzonderlijk aan substraat met een korte draad opgehangen, en bevrucht. Verwijder nadien de ouders om eiervraat te voorkomen. Bij 25° komen de eieren na 7 tot 9 dagen uit, de jongen zijn al aardig aan de maat en eten gelijk Artemia formaat ➛jongbroedvoer, Ze zijn na uiterlijk 3 maanden geslachtsrijp.
Miller 1976
Oorspronkelijk endemisch in een geïsoleerde bron met dicht begroeid, helder water in het noorden van Mexico. Deze is opgedroogd door overmatig watergebruik voor onder andere irrigatie.
Vorm volgens de geslachtsbeschrijving. Grondkleur gelig bruin, mannen met een lichtpaarse glanzende laag.
Lengte tot 6 cm.
Territoriale dieren die het beste in een speciaalaquarium kunnen worden gehouden, met voldoende schuilgelegenheid in de vorm van veel planten. Aangegeven aquariumgrootte is voor twee paren. Het houden van deze vissen is meer voor de gespecialiseerde liefhebber die een bijdrage wil leveren aan het in stand houden van deze soort.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 26° C
pH: 7-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
De soort is in het wild uitgestorven. Wereldwijd wordt getracht in gevangenschap een gezonde populatie in leven te houden.
Kopen: nee.
Baird & Girard 1853
Afkomstig uit Mexico en de Verenigde Staten, in woestijnbronnen en -stromen met grote temperatuurwisselingen.
Grondkleur beigewit met een dunne, licht paarsblauwe metaalglans. De ongepaarde vinnen zijn van een zwarte zoom voorzien, rug- en aarsvin een blauwe metaalkleur. In het broedseizoen kleuren mannen sterk paarsblauw. De borstvinnen zijn oranjegeel. Vrouwen zijn kleiner en hebben een metaalbruine vlekkentekening op de rug.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 7,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als de andere soorten, Tot 100 eieren worden gelegd.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 35° C
pH: 7-8 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
De soort is aangemerkt als kwetsbaar. In de handel aangeboden dieren zijn echter alle nakweek uit Duitsland.
Kopen: nee.