Ringwormen van onder andere het geslacht Alboglossiphonia, uit de stam van de ➛Annelida, die vaak voor ➛bloedzuigers worden aangezien.
In Nederland leven twee soorten, de tweeogige en de wat meer algemene zesogige clepsine. Beide leven niet van bloed, maar van ➛slakken, ➛wormen zoals ➛tubifex, en ➛mossels.
De dieren kunnen niet zwemmen, zoals bloedzuigers, maar bewegen zich als een spanrups voort door de zuignap aan het achterlijf pal achter de voorste te plaatsen, daarbij het lichaam rond buigend. Daarna vervolgt de clepsine zoekend met de kop met voorste zuignap de weg.
Clepsines worden tot drie centimeter lang. Jonge clepsines blijven wekenlang onder het ouderlijf hangen.
Ongevaarlijk voor vissen en garnalen, niet voor slakken.
= afgeleid van Climacium.
Kleine familie van slaapmossen uit de orde van de ➛Hypnales. Bevat één geslacht, ➛Climacium, waarvan enkele soorten ten onrechte als aquariumplant worden aangeboden.
= trappetje.
Klein geslacht van mossen met 9 soorten uit de familie van de ➛Climaciaceae.
Grote, rizoom vormende mossen met opgaande stelen, met aan aan de top een pluk groene bladdragende stengels.
Alle soorten zijn ➛ongeschikt voor aquariumgebruik: de planten worden na enkele weken tot maanden bruin en sterven af. Ook de aantrekkelijk groeiwijze wijzigt, de planten blijven laag en onopvallend. Voor ➛paludaria en ➛terraria echter zeer bruikbaar.
Weber & Mohr 1804
Boompjesmos
Afkomstig uit centraal Europa, in België en Nederland vrij algemeen, echter wel op de rode lijst als kwetsbaar. In bermen en natuurgebieden.
Groeit als bij het geslacht aangegeven, met rechte, groene bladstrengen.
Hoogte tot 8 cm, breedte tot 40 mm.