ChacidaeChaetobranchopsis australis

Chácidae

= afgeleid van Chaca.

Grootkopmeervallen

Meervallenfamilie uit de orde van de ➛Siluriformes.

Brede, platte vissen met een zeer grote kop met een zeer brede bekopening. Drie tot vier paar ➛baarddraden. Het achterste deel van het lichaam is slank. De voorste rugvinstralen zijn stekelig genoeg om verwondingen te maken.

Dieren die het grootste deel van de dag bewegingloos op de bodem in hinderlaag liggen, wachtend tussen het bladafval op prooi. Hun lichaam is daartoe goed gecamoufleerd. Zodra een prooi dicht genoeg is genaderd zuigen ze razendsnel water in, tot de helft van hun lichaamsgewicht, met prooi en al. Vervolgens laat de vis het water via de kieuwen ontsnappen. Deze techniek wordt ook gebruikt in noodsituaties: als het water met kracht uit de kieuwen wordt geblazen, schiet de vis vooruit. Als de dieren verder al actief worden, is dat overwegend 's nachts. De dieren hebben de eigenaardige eigenschap de zuurgraad van het water geleidelijk te verlagen. Water verversen is daarom geregeld noodzakelijk.

De dieren zijn inheems van India tot Borneo, waar ze leven in allerlei water in zowel het open veld, bos als oerwoud. C. bankanensis wordt uitsluitend in oerwoudgebied aangetroffen.

Slechts één geslacht, ➛Chaca, met vier soorten valt onder deze familie. Zelden zijn deze in de handel te vinden.

chacoénsis

= uit Chaco (Paraguay).

Spectrolébias

Chaetobranchópsis

= lijkt op Chaetobranchus.

Klein geslacht van cichliden met 2 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Zuid-Amerikaanse detrivoren met een vrij grote kop. Hoge vissen met een ovaal rond lichaam, zijdelings sterk samengedrukt. De bek is ver uitstulpbaar. Vinnen vrijwel kleurloos, rug- en aarsvin zwak gepunt. Staart afgerond kwastvormig. Opvallende, rode ogen. De beide soorten zijn vrijwel identiek, C. orbicularis wordt echter groter. Op de licht groenig grijze basis loopt ter hoogte van het oog een brede zwarte lengteband, met in het midden een zwarte vlek ter breedte en hoogte van de band. Daaronder, vanaf de borstvin tot de staart loopt een tweede band die in breedte naar de staart toe afneemt. Vanaf de rug tot de tweede band zijn 5 tot 6 vagere dwarsbanden zichtbaar. Ook op het voorhoofd zijn vergelijkbare vlekken te zien. Het verschil met het geslacht Chaetobranchus laat zich goed vaststellen aan de hand van de harde stralen in de anaalvin: in dit geslacht zijn dat er vijf, tegen drie bij Chaetobranchus. Geslachtsonderscheid onbekend.

Vreedzame dieren, die in de paartijd echter ➛territoriale agressie kunnen vertonen. Ook concurrentie om voedsel of een te klein aquarium kunnen agressief gedrag uitlokken. Geschikt voor andersoortig gezelschap, maar vermijd al te drukke soorten.

Hun ➛habitat bestaat uit moerasachtig helder tot troebel water met weinig stroming en een zandbodem. Voor een paar is een aquarium van 200 of meer liter nodig, dat met houtwortels en beplanting kan worden opgezet en voor schuilgelegenheid zorgt. Zorg voor fijn grind dat de dieren met hun eetgewoonte kunnen uitfilteren. Enige stroming is aan te raden.

Echte voedselspecialisten, die met hun uitstulpbare bek bodemafval opzuigen en met de fijne filters op hun kieuwbogen alle eetbaars er uit zeven. In het aquarium volstaat dit echter niet en is bijvoeren met fijn voer noodzakelijk, zoals kleine watervlooien of Artemia naupliën. Te groot voer wordt uitgespuugd: hier gaat de bekgrootte als maatgever voor voergrootte niet op. Dit kan met levend en diepvriesvoer van zowel ➛plantaardige als ➛dierlijke aard. Droogvoer wordt na enige tijd ook geaccepteerd.

Over de kweek is niets bekend bij beide soorten.

austrális

Eigenmann & Ward 1907

Te vinden in het zuiden van Brazilië, Bolivia en Paraguay, in de rivieren Paraná en Paraguay.

Lengte tot 12 cm.

Temperatuur: 24 tot 30° C

pH: 6-7   dH: 0-18   fH: 0-32   ppm: 0-300

Geen IUCN status.