ChacaChacidae

Cháca

= naar de lokale Indiase naam.

Klein geslacht van meervallen met 4 soorten uit de familie van de ➛Chacidae.

Roofvissen met een nachtelijke levenswijze. De dieren liggen op de bodem roerloos te wachten tot prooi dicht genoeg is genaderd om op te zuigen. De naam komt van C. chaca, die als enige boven water gehouden een geluid maakt dat klinkt als chaca, chaca.

De vier soorten zijn moeilijk uit elkaar te houden. Determinatie gaat over het algemeen het best aan de hand van de rugvin. Bij C. bankanensis is deze smaller en duidelijk naar achteren gericht, waar die van C. chaca en C. burmensis meer rechtopstaande waaiers zijn. Bij C. chaca zijn de overige rugvinstralen duidelijk langer dan de voorste straal, iets dat bij C. burmensis niet het geval is. Over de C. serica is nog weinig bekend.

Een aquarium voor deze vissen hoeft door hun passieve levenswijze niet groot te zijn. Een 100 liter bak volstaat voor één of twee exemplaren. Zorg voor een zachte bodem , eventueel met ➛herfstblad, en houd het licht enigszins gedempt, eventueel met drijfplanten. Verder zijn mossen en varens voor zulk licht geschikt.

cháca

Hamilton 1822

Inheems in India en Myanmar.

Chaca chaca
Chaca chaca

Lengte tot 26 cm.

Beschrijving en verzorging als vermeld bij het geslacht.

De soort is nagekweekt, met drie mannen bij één vrouw. De enkele honderden eieren werden in een buis met een doorsnede van 75 mm afgezet en door de man bewaakt. Na 3 à 4 dagen kwamen de eieren uit, waarna de jongen nog tot een week op de ➛dooierzak teerden alvorens vrij te zwemmen.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 4-30   fH: 7-53   ppm: 70-500

Kopen: ok.

Chácidae

= afgeleid van Chaca.

Grootkopmeervallen

Meervallenfamilie uit de orde van de ➛Siluriformes.

Brede, platte vissen met een zeer grote kop met een zeer brede bekopening. Drie tot vier paar ➛baarddraden. Het achterste deel van het lichaam is slank. De voorste rugvinstralen zijn stekelig genoeg om verwondingen te maken.

Dieren die het grootste deel van de dag bewegingloos op de bodem in hinderlaag liggen, wachtend tussen het bladafval op prooi. Hun lichaam is daartoe goed gecamoufleerd. Zodra een prooi dicht genoeg is genaderd zuigen ze razendsnel water in, tot de helft van hun lichaamsgewicht, met prooi en al. Vervolgens laat de vis het water via de kieuwen ontsnappen. Deze techniek wordt ook gebruikt in noodsituaties: als het water met kracht uit de kieuwen wordt geblazen, schiet de vis vooruit. Als de dieren verder al actief worden, is dat overwegend 's nachts. De dieren hebben de eigenaardige eigenschap de zuurgraad van het water geleidelijk te verlagen. Water verversen is daarom geregeld noodzakelijk.

De dieren zijn inheems van India tot Borneo, waar ze leven in allerlei water in zowel het open veld, bos als oerwoud. C. bankanensis wordt uitsluitend in oerwoudgebied aangetroffen.

Slechts één geslacht, ➛Chaca, met vier soorten valt onder deze familie. Zelden zijn deze in de handel te vinden.