SpectrolebiasSpectrolebias chacoensis

Spectrolébias

= spookachtige killivis.

Klein geslacht van tandkarpers met 10 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.

Dit voormalig ondergeslacht van Simpsonichthys is in 1997 opgewaardeerd naar zelfstandig geslacht. Kleine ➛seizoenvissen uit rivieren aan de zuidkant van de ➛Amazone tot en met de rio Paraguay, met een lepel- of knotsvormig lichaam. Kop stomp, van boven afgeplat, met een vrij brede, meer of minder bovenstandige bek. Rug- en aarsvin hoog en lang, vrij ver achterwaarts geplaatst en achterwaarts in hoogte oplopend, vaak eindigend in meerdere sprieten. Staartvin afgerond waaiervormig tot rond. Buikvinnen klein, borstvinnen vrij groot, transparant, met iets doorlopende vinstralen. Vrouwelijke dieren doorgaans geelbruin, met donkere dwarsstrepen.

Betrekkelijk vreedzame en rustige, in groepjes levende dieren, staande in de schaduw van het omringende bos of anderszins overhangende begroeiing. Altijd in vrijwel stilstaand water van tijdelijke aard, met een modderige bodem, zoals moerassen, ondergelopen terrein en plassen. Houdt de dieren overeenkomstig, met weinig stroming, gedempt licht en dicht beplant.

In het wild eten de dieren overvliegende en in het water gevallen ➛insecten en hun larven, en kleine kreeftachtigen, uitsluitend ➛dierlijk voer.

De kweek is niet moeilijk en verloopt als bij andere ➛substraatduikende seizoenvissen; met een ondiep, wijde pot met een turflaag ter hoogte van de lengte van de vissen, liefst iets meer. Na afzetten kunnen de eieren in de turf worden bewaard. Deze kan daartoe voorzichtig worden uitgeknepen en tussen kranten gedroogd tot deze uit elkaar begint te vallen. Bewaren in een afsluitbaar bakje of plastic zak en dit wekelijks luchten. Na de aangegeven periode kan in een kleine bak worden opgegoten. De kleine jongen kunnen met ➛infuus formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd.

béllidoi

Nielsen & Pillet 2015

Afkomstig uit Bolivia, in de bovenlopen van de niet met elkaar verbonden rio Mamoré en rio Grande, rond de stad Santa Cruz.

Een van het gemiddelde afwijkende soort wat betreft vorm: vrouwen hebben in de anaalvin naar achteren geleidelijk korter wordende vinstralen, waar bij vrouwen van andere soorten voorste en achterste helft elkaars spiegelbeeld zijn. Ook het aantal vinstralen is hoger: A 30 tegen A 21-28. Bij mannen begint de rugvin ter hoogte van de buikvinnen, nog vóór de rugvin. Dit laatste is alleen bij S. pilleti en S. reticulatus ook te zien. Basiskleur licht grijsbruin, tussen rugvin en buikvinnen de eerste, wat vage, grijsblauwe dwarsstreep. Kort daarop de tweede en derde, waarna de achterste helft en de ongepaarde vinnen geheel donker grijzig blauwgroen kleurt, voorzien van regelmatig verspreide, kleine witte stippen. Vrouwen bruiner zonder blauwgroen, met ongeveer 7 onvolledige dwarsbanden, de tweede meer een donkere vlek. Vinnen transparant.

Lengte tot 45 mm.

Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.

Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.

Temperatuur: 22 tot 30° C

pH: 5-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Geen IUCN status.

chacoénsis

Amato 1986

Endemisch in het noordwesten van Paraguay, nabij Mariscal Estigarribbia.

Spectrolebias chacoensis
Spectrolebias chacoensis. © ➛F. Vermeulen

Grondkleur bruinig grijswit, bij mannen overgoten met een donker blauwgroen. Daarover een vrij regelmatig patroon van kleine blauwwitte stipjes. Even van de rand van rug- en aarsvin een scherp afgetekende blauwwitte band. Vrouwen missen het blauw en hebben op de achterste lichaamshelft een grillig patroon van onvolledige donkere dwarsbanden met een blauwgroene weerschijn. Ook de vinsprieten ontbreken.

Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving. Kweekt eenvoudig; eieren 3 tot 6 (kamertemperatuur) maanden bewaren alvorens op te gieten. Geslachtsrijp na 6 tot 8 weken.

Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 5-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Een kwetsbare soort, vermijd wildvang.