AcheilognathidaeAcheilognathus macropterus

Acheilognáthidae

= afgeleid van Acheilognathus.

Bittervoorns

Familie van hoge, zijdelings afgeplatte vissen met een sterk gewelfde rug uit de orde van de karperachtigen of ➛Cypriniformes. Soorten zijn uiterlijk moeilijk van elkaar te onderscheiden, en het op naam brengen is nog deels onzeker.

Vissen uit gematigd gebied, die gevoelig zijn voor hoge temperaturen

Bittervoorns zijn bekend om hun bijzondere voortplanting, waarbij een symbiose met een mossel wordt aangegaan. De kleine schildersmossel Unio pictorum is daarvoor zeer geschikt, al zijn de vissen daarin niet kieskeurig. De vrouw legt met haar lange ➛legbuis de eieren in de sifon van de mossel, waarna de man er zijn sperma achteraan deponeert. De jongen hangen met een wrat achter de kop tussen de kieuwen van de mossel waardoor ze niet mee naar buiten worden geblazen. Minder bekend is dat de larven van de mossel tevens leven op de huid van de bittervoorn. Kweken zonder mossel is niet mogelijk. Het houden van ➛mosselen is over het algemeen minder gemakkelijk. Mannen kleuren rozerood en blauw in deze periode en op de bovenlip ontwikkelt zich een snor van wittige knobbeltjes.

Vissen uit gematigd gebied, die meer geschikt zijn voor het ➛koudwateraquarium. Eventueel koelen in de zomer kan bij hoge temperaturen van belang zijn. Een dichte beplanting wordt gewaardeerd.

Belangwekkende geslachten in deze familie zijn Acanthorhodeus, ➛Acheilognathus, ➛Rhodeus, Sinorhodeus en Tanakia.

Acheilognathus

= met tanden zonder lip.

Geslacht van karpers met ruim 40 soorten uit de familie van de ➛Acheilognathidae.

Grootste geslacht binnen de familie, met vertegenwoordigers in Europa en oostelijk Azië. De naam heeft betrekking op de onbedekte tanden in de onderkaak van deze vissen. Het geslacht onderscheidt zich van Acanthorhodeus door de langere rug- (D 15-18) en aarsvin (A 11-14, vertakt), waarbij de eerste een verdikte laatste vinstraal heeft. 35-38 schubben onder de volledige zijlijn, zilveren flanken met een grijze rug en een naar voren verdwijnende streep vanaf de staartwortel.

Rug- en buiklijn vrijwel identiek gewelfd, de laatste iets vlakker. Kop en bovenstandige bek betrekkelijk klein, met in elke mondhoek een baarddraad. Ook rug- en aarsvin zijn bijna identiek, de aarsvin staat even verder achterwaarts. Beide lang en naar achteren steeds minder hoog. De staartvin is afgerond en diep ingesneden. Vrij grote schubben. Vrouwen missen de opvallende rozerode en blauwe baltskleuren.

Zie voor verzorging de familiebeschrijving.

macrópterus

Bleeker 1871

Afkomstig uit zuidelijk Rusland, China, het Koreaans schiereiland en noordelijk Vietnam, in vrijwel stilstaand en dicht begroeid water.

Acheilognathus macropterus
Acheilognathus macropterus. © ➛F. Schäfer

Vermoedelijk de grootste soort, die echter enkel in uitzonderlijke gevallen de aangegeven lengte haalt. In de regel blijven de dieren steken tussen de 10 en 15 cm. Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Kleur geelbruinachtig grijs, vinnen transparant, met een witte rand langs de aars- en buikvinnen. Mannen groter en met veel sterkere witkleuring aan genoemde vinnen. Gedurende de paai kleurt de man fraai rozerood op de rugvin, de staartwortel en het grootste deel van de flank achter de kieuwen, daartussen staalblauw. Vrouwen ontwikkelen de bij het geslacht genoemde legbuis, tot 8 cm.

Lengte tot 27 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.

Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.

Temperatuur: 10 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 0-18   fH: 0-32   ppm: 0-300