Tot de dagelijkse onderhoudstaken van het aquarium hoort ook voeren, mogelijk de meest voor de hand liggende taak en zeker een prettige.
In de natuur eten vissen doorgaans alles wat van het juiste formaat in beeld komt, en de jacht daarop maakt dan ook een belangrijk deel van hun leven uit. De natuur is daarbij de bepalende factor voor de hoeveelheid. Vissen eten dan ook alles wat zich als voer aandient, al is er wel een grens. Een vis stopt met eten als deze vol zit. Echt vol! Met uitpuilende buik en de laatste larve nog half uit de bek hangend, dat zelfs zwemmen lastig wordt. Dit geluk komt in de natuur zelden voor.
En dat is maar goed ook, want dat soort vol is teveel. Voor een keer geen probleem, maar dagelijks kan dat op den duur leiden tot darmproblemen en andere ellende. Het ondermijnt de weerstand en maakt gevoelig voor ➛ziekte.
'Wat de vissen in enkele minuten kunnen opeten' is een veelgebruikte norm. Voor ➛droogvoer gaat dat aardig op, maar bij ➛levend voer alleen maar voor de vrij zwevende voersoorten als watervlo en witte muggenlarve. Kruipend levend voer, zoals zoetwaterpissebedden, is een stuk lastiger te doseren. Daarom is het verstandig die voersoorten pas te proberen als eenmaal met droogvoer en zwevende prooi ervaring is opgedaan en een idee is ontstaan van wat voldoende is. Die hoeveelheid kan dan ook voor andere voersoorten worden gehanteerd.
Om te weten hoe groot het voedsel mag zijn om vissen aan te bieden is kijken naar de bekgrootte in zekere zin voldoende. De grootte daarvan is tenslotte de maat die bepaalt wat er wel en niet naar binnen kan. Vreemd genoeg hebben vissen een zekere voorkeur voor voedsel dat aan de te grote kant is. Als er maar vaak genoeg op wordt gebeten, past het er vroeg of laat wel door...
Dat wat betreft de máximum grootte van het voer. De ondergrens vormt een vager gebied. In principe eten vissen alles wat door de bek naar binnen kan. Een grotere roofvis zal een watervlo achteloos naar binnen spelen, tenzij er een keverlarve verderop in beeld is. Zeker wanneer vooral levend wordt gevoerd kan het geen kwaad grote vissen, bij gebrek aan groter voedsel, zo nu en dan een ondermaats alternatief te geven.
Bij het voeren van een verzameling verschillende vissoorten, bijvoorbeeld in een gezelschapsaquarium, is het zaak in de gaten te houden of alle vissen aan bod komen. Voedsel wordt meestal aan het oppervlak gegeven, en voor dit de bodem heeft bereikt is het doorgaans al door snelle soorten uit de hogere waterlagen weggesnaaid. Let daarom vooral op dat bodemdieren niet alleen de restjes krijgen en mogelijk verhongeren. Eventueel rode muggenlarven of tubifex met een buisje met daaraan een slangetje opzuigen en nabij de bodem aanbrengen.
Bij vissen voeren gaat het in de volksmond al gauw over watervlooien, oftewel levend voer. Ook is men wel bekend met droogvoer. Mogelijk minder bekend is het bestaan van ➛diepvriesvoer, dat in plastic doordrukstrips is verpakt. Dit is voornamelijk ➛dierlijk voer. Veel vissen eten echter ook ➛plantaardig voer, van een klein aandeel tot uitsluitend dat. In vrijwel alle visorden zijn er meerdere zuivere planten-, of meestal, algeneters te vinden.
Afwisseling in voer is een ander punt van belang. Dit voorkomt het ontstaan van een ➛tekort of overdosis in bouwstoffen en ➛vitaminen. Dat geldt ook voor levend voer, hoe goed de kwaliteit ook is. Er bestaan vrijwel geen prooidieren of planten die de voedingsbehoefte van min of meer iedere vissoort dekken. Dan beter een keer droogvoer in plaats van wéér cyclops of witte muggenlarven geven, hoe verantwoord dat ook voelt.
Bij de verschillende soorten verhandeld voedsel is aangegeven wat de voedingswaarde is en voor welke vissoorten het geschikt is.
= baarmoeder.
Geslacht van meercellige, kolonievormende wieren uit de stam van de groenwieren of Chlorophyta, met in totaal 20 soorten, waarvan er zes in zoet water leven. Drie daarvan komen in Europa voor.
Deze wieren worden gezien als de schakel tussen één- en meercellige organismen. De bolvormige wieren bestaan uit afzonderlijke cellen die met plasmadraden aan elkaar zijn verbonden. De grootte varieert per soort van 0,15 tot 1 mm, waarbij de laatste uit meer dan 10.000 cellen bestaan. Elke cel bevat een zweephaar, een oogvlek en een bladgroenkorrel. Binnen de kolonie komt specialisatie voor. Zo zijn er cellen voor voortbeweging en fotosynthese en andere voor voortplanten.
De voortbeweging wordt veroorzaakt door genoemde zweepharen en stelt de wieren in staat dagelijks enkele meters af te leggen, meestal aan de oppervlakte overdag naar dieper water 's nachts, en terug. Tijdens het voortbewegen draaien de bollen om hun lengteas, die bepaald wordt door de zwaardere onderkant van de bol. Elke cel bevat een oogvlek waarmee licht kan worden waargenomen.
Voortplanting vindt zowel geslachtelijk als ➛ongeslachtelijk plaats. Ongeslachtelijk worden door instulpingen dochterbollen in de moederbol gevormd. Bij ongeveer 15 sterft de moederbol af en komen de dochterbollen vrij. Geslachtelijke voortplanting leidt tot zogenaamde zygosporen die droogte kunnen weerstaan om betere tijden af te wachten.
Volvox komt vooral voor in voedingsrijk water en kan ➛waterbloei veroorzaken.